Oosthoek encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 12-01-2019

Mill

betekenis & definitie

Mill - 1) James, Eng. geschiedschrijver, staathuishoudkundige en wijsgeer, 1773-1836, studeerde theologie te Edinburgh, ging daarop naar Londen, waar hij de aandacht trok door zijn degelijk werk History of British India (nieuwe uitgave in 10 dln. 1872) en een hooge betrekking kreeg bij de O.-Ind. Compagnie (India House). Verder schreef hij nog Elements of political economy (1821) en Analysis of the Human Mind (2e dr. in 2 dln. 1878). M., die uitgaat van Hartley en Hume, ten deele ook van Reid en Th.

Brown, is een der hoofdrepresentanten van de Engelsche associatie-psychologie. Het geheele psychische leven bestaat in niets dan associatie-processen. Associatie-factoren zijn: de levendigheid der indrukken, de veelvuldige herhaling en de belangstelling. Op ass. berust alle denken en willen (dit laatste door verbinding der handeling met een lustgevoel) en ook het begrip causaliteit (regelmatige successie van voorstellingen). In de ethiek sloot hij zich, Mackintosh bestrijdend, aan bij het utilitarianisme van Bentham. M.’s psychologie heeft grooten invloed gehad, met name op zijn zoon J. Stuart Mill. Vgl. A. Bain: J. Mill, 2e dr. 1887.

2) John, 1645-1707, verbonden aan de universiteit van Oxford, eerste beoefenaar van de tekstkritiek in zijn prolegomena op het Novum Testamentum Graecum, 1707, ed. L. Küster, 17102. Hij verzamelde meer dan 30.000 varianten met aanmerkingen. Zijn tekst was echter nog die van Stephanus3.
3) John Stuart, Engelsch wijsgeer en staathuishoudkundige, 1806-1873, opgevoed door zijn vader James Mill, reeds als kind Grieksche en Latijnsche schrijvers lezend, hoogere wiskunde en natuurwetenschappen studeerend, legde zich daarna toe op wijsbegeerte en rechtswetenschap, en werd een ijverig aanhanger van Bentham. Al spoedig kreeg hij een goed gesalarieerde betrekking in het India House, waar hij later een hooge positie innam. Na 1826 kwam een reactie tegen zijn eenzijdige intellectualistische denkwijze (lectuur van dichters, Carlyle, Comte). Door zijn intusschen verschenen geschriften beroemd geworden, trad hij op als erkend leider der radikalen en was van 1866-68 lid van het Parlement. Zijn onkerkelijke overtuigingen maakten hem het verkrijgen van een staatsambt en een professoraat aan een universiteit onmogelijk. Tusschen 1850 en 1860 oefende zijn vriendin en latere echtgenoote Mrs. Taylor grooten invloed op hem, ook op zijn geschriften, die sindsdien meest uit populaire verhandelingen bestaan. O. a. streed hij ijverig voor de burgerlijke, maatschappelijke en politieke rechten der vrouw.

De laatste jaren van zijn leven bracht hij door te Avignon, waar ook zijn echtgenoote begraven lag. — Als wijsgeer (vooral door zijn kennisleer) heeft Mill grooten invloed gehad, niet alleen in zijn vaderland (waar o. a. de jurist Austin, de historicus Grote, de psycholoog Bain tot zijn aanhangers behoorden), maar ook in Duitschland (vertaling van zijn complete werken in 12 deelen door Gomperz), in ons land (Opzoomer) en in Frankrijk (Taine en Ribot). Mill is volbloed empirist en positivist. Alle apriorisme en metafysika wordt door hem ontkend en bestreden. De eenige bron van al onze kennis, zelfs van de wiskundige, is de ervaring (de waarneming der enkele gevallen) en de inductie, die concludeert dat, wat voor een reeks gevallen geldt, ook voor nieuwe gevallen van denzelfden aard gelden zal. Er bestaat een „natuurlijke neiging des geestes om zijn ervaringen te generaliseeren”. De inductie berust zoo op de veronderstelling van de „gelijkvormigheid der natuur”. Elke goed-gefundeerde inductieve generalisatie is een natuurwet, d. i. een regelmatige samenhang van feiten, die alleen hoogstwaarschijnlijk, en niet denk-noodwendig is. Mill formuleert vier methoden voor het exacte causale natuuronderzoek (der overeenstemming, differentie, der resten en elkaar begeleidende veranderingen). — De wetenschappen zijn te splitsen in natuur- en geesteswetenschappen.

Bij deze laatsten zijn dezelfde methoden aan te wenden als bij de eersten. Ook in de wereld des geestes gelden slechts empirische wetten. M. accepteert onvoorwaardelijk de associatie-psychologie; evenals zijn vader beschouwt hij de voorvallen in de ziel als synthesen van eenvoudige elementen, door een soort van „psychische chemie”. De wetmatigheid en noodwendigheid van wilshandelingen beteekent echter geen dwang, maar slechts de verwachting van een constante successie, waarbij het karakter van den willende zelf een factor van het gebeuren is en in het handelen zich zekere normen doen gelden. — M.’s ethiek is utilitarisme. Alle begeeren is gericht op lust, hoogste doel van alle streven is het geluk. De zuiver geestelijke en sociale gevoelens hebben den voorrang boven de bloot zinnelijke genietingen. Het laatste principe aller teleologie (doel-leer) is: bevordering van eigen geluk en dat van anderen. — In zijn latere levensjaren kwam Mill tot een hoogere waardeering der religie. Het theïsme is een mogelijke, grootendeels aannemelijke wereldbeschouwing maar God kan niet (wegens de onvolkomenheid dezer wereld) als almachtig gedacht worden.

Eeuwig voortduren van het individueele bestaan schijnt aan Mill een benauwender gedachte dan diens vernietiging. M.’s bekendste wijsgeerige werken zijn: A system of Logic (9e ed. 1875), Utilitarianism (1863), Examination of Sir William Hamiltons Philosophy (1865), Auguste Comte and Positivism (1865) (bevattend een scherpe kritiek op C.’s leer). — Uit zijn nalatenschap werden gepubliceerd, zijn Autobiography (1873) en Nature, the Utility of Religion and Theism. (3e ed. 1886). Vgl. over hem: Ch. Douglas., J. St. L. Mill (1895); S. Saenger, J. S. M. (1901, in Frommanns Klassiker).— Als economist stamde hij uit de klassieke school (Bentham, James Mill, Ricardo, Malthus) en haar denkbeelden omtrent vrijhandel, bevolkingsleer en dgl. deelde hij, doch zijn opvatting neergelegd in zijn Principles of Political Economy (1848) vele malen herdrukt en herzien (in Nederl. vertaling van mr. J. Oppenheim, 2 dln. 1874-76) omtrent de taak van het staatsgezag in het maatschappelijk leven, verschilt sterk daarvan. M. eischt ingrijpen van den staat ten bate der economisch zwakken: wat wij noemen sociale politiek. Hij wijst er op hoe nooit of zeer zelden een machtbezittende klasse of groep vrijwillig iets afstond of deed voor groepen van die macht verstoken en hier is het plicht van den staat te zorgen, dat de maatschappij in haar geheel vooruitgaat, zedelijk evenzeer als stoffelijk.

Behoorde M. dus geheel tot de vooruitstrevende liberalen, de „radicalen” van toenmaals, niet minder hield hij de persoonlijke vrijheid hoog. Zijn geschrift On Liberty (1859, in verscheidene talen overgebracht), in samenwerking met zijn echtgenoote, Mrs. Taylor, ontstaan is een der overtuigendste pleidooien voor het recht van vrije gedachtenuiting, die ooit zijn geschreven. Slechts in één geval mag het staatsgezag tusschenbeide komen waar het die vrijheid geldt nl. ter zelfverdediging, want de staat mag niet toelaten dat de eene burger den anderen leed doet. Voor een meer democratisch staatsbeleid sprak M. in Thoughts on Parliamentary Reform (1859), Representative Government (1861), terwijl hij tevens in de staatkunde actief optrad als lid van het Lagerhuis (1865-68), waar hij ook zijn tijd vooruit bleek. Hij trad op voor billijker agrarische wetten in Ierland (1880-1903 uitgevaardigd), voor moderne gemeentebesturen in groote steden vooral (1888 tot stand gekomen) en voor de staats- en burgerlijke rechten der vrouw. Zijn Subjection of Women (1869), waarop zijn stiefdochter Miss Taylor invloed heeft gehad, is een klassiek werk der vrouwenbeweging. Vele kleinere geschriften (bijdragen aan tijdschriften) zijn verzameld in Dissertations and Discussions, 4 dln. (1859-76).

Litt. o. a. R. Gneist, J. St. Mill, Altund neuenglischer Staatsgedanke (Berl.1869); Bain, J. St. Mill, A criticism with personal recollections (1882); J. Morley, Miscellanies, vol. II (1877); Th. Gomperz, J. St. Mill, Ein Nachruf (Wien 1889).