Mijer (mr. P.) - geb. 1812 te Batavia, promoveerde 1832 tot docter in de beide rechten te Leiden, was 1849-1855 procureur-gen. en adv. fiskaal bij het Hoog Gerechtshof van Ned. Indië, werd 1856-1858 Min. van Koloniën, van 1860-1866 lid van de 2de Kamer, in 1866 opnieuw Min. van Koloniën. Zijn benoeming in Sept. van dat jaar tot Gouv.-Gen. gaf aan Keuchenius aanleiding een motie van afkeuring tegen de Reg. in te dienen; de aanneming leidde tot Kamerontbinding.
In 1872 trad hij af als Gouv.-Gen. en overleed 1881 te Scheveningen. Onder zijn bewind werden o. a. de agrarische wet en de suikerwet afgekondigd, verschillende spoorlijnen op Java aangelegd, en de pacht der pandhuizen afgeschaft. Een groot aantal belangrijke geschriften, vooral over de geschiedenis van N. I., verschenen van zijn hand.