Oosthoek encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 12-01-2019

Materialisme

betekenis & definitie

Materialisme - is die metafysische leer, die de stof (materie) als het eenige werkelijk bestaande beschouwt, die alles wat is en gebeurt (dus ook het bewustzijn en het geestelijke) herleidt tot materie en materieele processen. Het psychische Zijn, het bewustzijnsleven (met zijn kennen, voelen en willen) wordt gedacht 1e (naïef) als identiek met de stof en hare bewegingen, 2e (minder naïef) als eigenschap der stof (evenals b.v. de elektriciteit), 3e als functie of product van de stof, 4e als wezenloos begeleidend verschijnsel (epiphaenomenon). Zijn groote kracht krijgt deze opvatting altijd weer door de overweldigende aanschouwelijkheid en de schijnbare zelfgenoegzaamheid der ruimtewereld en door de (op zichzelf juiste en onweerlegbare, maar wijsgeerig niet doordachte) waarneming van het feit, dat het individueele menschelijke geestesleven, zooals het heet „gebonden” is aan het stoffelijk organisme, met dit s. o. ontstaat en vergaat en den invloed van veranderingen en storingen in dit s. o. ondervindt. Het m. bedenkt echter niet, dat „stof” slechts een begrip is, dat de geheele stoffelijke wereld slechts bestaat als voorstelling van bewuste wezens.

Het m. is de tot een algemeene wereldbeschouwing verheven mechanistische natuurverklaring. Van een op haar beperkt gebied volkomen geldige fysische methode wordt een metafysika gemaakt. — In de klassieke oudheid zijn materialisten: Demokritus, Epikurus, Lucretius; onder de nieuwere filosofen: Lamettrie en Holbach. In het midden der 19e eeuw had een tijdlang (ten gevolge van een afkeering van de speciale filosofie en de schitterende resultaten der natuurstudie) het materialisme grooten aanhang; de bekendste namen zijn: Carl Vogt, Moleschott, L. Büchner. (Men vgl. de desbetreffende artikels). Filosofischer dan deze is Czolbe. Heden ten dage wordt het consequente materialisme door geen wijsgeer van beteekenis meer verdedigd. Een goede en populaire weerlegging der material. leer vindt men in Paulsen’s Einleitung in die Philosophie.

Vgl. verder de beroemde Geschichte des M. van Fr. A. Lange. — Het theoretische, natuur-filosofische m. heeft, consequent doorgedacht, tot gevolg: atheïsme en ontkenning der zelfstandigheid van het ethische. Wanneer de materie het eenige en het absoluut bestaande is, dan is de materie: God, of, wat op hetzelfde neerkomt, het Godsbegrip vervalt. En wanneer de menschelijke ziel niets meer is dan vergankelijke, al is het nog zoo fijn gedachte, stof, dan moet het individueele genieten, en wel alleen van zinnelijk waarneembare materieele dingen, het eenig waardehebbende, het eenig „goede” zijn. Intusschen, dank zij de menschelijke inconsequentie, willen veelal de verdedigers van het theor. m., het naakte ethisch m. niet aanvaarden, maar trachten met hun theor. m. een soort ethisch idealisme te verbinden. En omgekeerd huldigen vele theoretische idealisten in hun werkelijk leven grootendeels een ethisch materialisme.