Lloyd george

betekenis & definitie

Lloyd george - (David), Engelsch staatsman, geb. 1863 te Manchester, waar zijn vader, uit Pembrokeshire (Wales) herkomstig, schoolmeester was, werd, toen deze jong overleed, door zijn oom tot zaakwaarnemer opgeleid. Van 1890 af zat hij met eenige tusschenpoozen tot 1905 voor een district van N.-Wales in ’t parlement, waar de Welshman zich als een vurig liberaal deed kennen en o. a. tijdens den Boerenoorlog hevige oppositie voerde tegen Chamberlain. Sinds 1905 trad hij op het staatstooneel steeds meer naar voren in de eene gewichtige rol na de andere ; eerst in ’t ministerie Campbell-Bannerman als minister van Handel; daarna van 1908—14 als minister van Financiën onder Asquith en naast dezen de groote kracht van het liberale Kabinet; vervolgens als minister van ammunitie, om voldoende krijgsvoorraden aan ’t leger te verzekeren; na den dood van Kitchener (1916) als minister van Oorlog, de burgerconscriptie, waarbij ook de vrouwen tot verplicht werk werden opgeroepen, invoerende, en een klein oorlogskabinet vormende (1917), ten einde vlugger en krachtdadiger te vorderen; eindelijk in begin van 1919 na den gewonnen oorlog als premier van Engeland in den oppersten Raad van Tien — gaandeweg ingeperkt tot drie — in Versailles beraadslagende en beslissende over de groote internationale vraagstukken van het oeconomisch leven.