Lijkschouwing. - Volgens art. 4 der Begrafeniswet mag geene begraving geschieden zonder schriftel. verlof van den ambtenaar van den burgerl. stand. Bij het vragen van dit verlof moet worden overgelegd de schriftel. verklaring, bedoeld in art. 5 der wet regelende de uitoefening der geneeskunst van 1 Juni 1865, Stb. 60, laatstel. gew. 31 Dec. 1909, Stb. 452, welk art. de geneeskundigen verplicht bij het overlijden van elk hunner lijders een verklaring van dit overlijden te onderteekenen en daarbij naar hun overtuiging, doch met inachtneming van den door hen afgelegden eed of belofte van geheimhouding, zoo nauwkeurig mogelijk opgave van de oorzaak van den dood te doen. Kan zoodanige verklaring niet worden overgelegd, zoo moet (zie ook artt. 42 Begrafeniswet en 466 Sr.) door een geneeskundige, jaarl. door B. en W. daartoe aan te wijzen, de doodschouw worden verricht en de verklaring worden afgegeven. — Wanneer er teekenen of aanduidingen van een gewelddadigen dood aanwezig zijn, of andere omstandigheden dien doen vermoeden, geschiedt de begraving niet dan nadat het lijk gerechte], is geschouwd en de officier van just. of de rechter-commissaris, met het gerechtel. onderzoek belast, schriftel. toestemming heeft gegeven (art. 5 Begraf.wet).
De ambtenaar, welke het verbaal van schouwing heeft opgemaakt, is verplicht aan dien van den Burgel. Stand dadelijk opgave te doen van al hetgeen vereischt wordt om de akte van overlijden op te maken (art. 56 B. W., art. 468 Sr.). — Het verhinderen of belemmeren van een lijkschouwing is strafbaar gesteld bij art. 41, 6o Begr.w. en art. 190 Sr. — Wordt de toegang tot de woning ter verrichting der schouwing geweigerd, zoo kan de woning, ondanks den bewoner, door de daarmede belaste personen op elk uur worden binnengetreden, mits in bijzijn van burgem., kantonr. of comm. van politie (art. 10 Begr.w.). — Zie voor de schouwing van een reeds begraven lijk art. art. 12 Begr.w.
