Koraalrif, - een in de neritische zone voorkomend complex van dierlijk en plantaardig leven, aan den bouw waarvan in de eerste plaats koralen, daarnaast foraminiferen, bryozoen, echinodermen, mollusken, crustaceën en verder vooral kalkwieren deelnemen. De koralen kunnen niet dieper dan 64 M., de kalkwieren hoogstens tot 120 M. onder den zeespiegel leven, terwijl de temperatuur van het zeewater waarin deze rifbouwende organismen koloniën vormen, gewoonlijk gemiddeld niet lager is dan 20° C. en hoogstens 6° C. schommelt. In de typische koraalrifgebieden is de gemiddelde temperatuur iets hooger en het verschil tusschen hoogste en laagste temperatuur kleiner. Bovendien hebben de riffen voor hun gedijen zuiver zeewater noodig, dat volledig beschermd is tegen het toestroomen van zoet water en vrij is van slib en een zee, welke door de branding of door stroomingen krachtig bewogen wordt, zoodat voortdurend versche voedingsstoffen en kalk worden aangevoerd.
Om deze redenen zijn de riffen voor riviermonden onderbroken en vindt de groei vooral plaats aan de zijde, welke naar de vrije zee toegekeerd is. Men onderscheidt een drietal vormen van riffen, nl. strand-, barrière- en laguneriffen, ringriffen of atollen. K. hebben dikwijls een aanzienlijke dikte. Daar koralen alleen in ondiep water leven kunnen, is voor het ontstaan van dikke riffen noodzakelijk een geleidelijke daling van het land of rijzing van de zee. Het laatste was in de tropen een regionaal verschijnsel, toen aan het einde van het diluvium de groote ijskappen aan de polen smolten en het water van de oceanen dientengevolge aanmerkelijk vermeerderd werd. Berekend is, dat de zeespiegel in de tropen toen ± 70 M. gerezen moet zijn.
Vele koraalriffen en -eilanden zijn echter nog veel dikker. Voor zulke riffen geeft een daling van het land de eenige mogelijke verklaring. De kern daarvan is dikwijls een vulkaan. Het is geheel in overeenstemming met de isostatische theorie, dat zulke kegels met aanzienlijke massa, die zich direct uit de plastische sima verheffen, niet blijven bestaan maar geleidelijk terugzinken. Tijdens dat terugzinken groeit op hun kruin het k. steeds hooger.