Oosthoek encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 10-01-2019

Keulen (stad)

betekenis & definitie

Keulen (stad) - groote handelsstad aan den Rijn; inw. (met Mülheim en Merheim); voor 5/6 Katholiek. — Ligging. Van de Nederrijnsche laagvlakte strekt zich stroomopwaarts in het Leisteengebergte de Keulsche bocht uit met een bevoorrecht klimaat, vruchtbaren grond: veel landbouw en dichte bevolking; waarvan K. het natuurlijke middelpunt vormt. Het is even warm, als het zooveel Zuidelijker gelegen Rijndal boven Bonn: Januari 1°, Juli ruim 18°. Doordat het in lij ligt van den Hohen Venn is de neerslag nog geen 70 c.M. per jaar.

In deze bocht snijden elkaar twee belangrijke verkeerswegen: de een loopt langs het Rijndal, de andere langs den Noordrand van het Leisteengeb. (Parijs—Berlijn). Bovendien wordt in de K. bocht de Rijn voor grootere, zelfs zeeschepen bevaarbaar (met Deutz 11/2 mill. ton rivier-, 400.000 t. zeeverkeer; jaarlijks komen 70.000 schepen voorbij; 12.000 leggen er aan !). Alle hoofdwegen van het Leisteengeb. vereenigen zich in het Rijndal en voeren langs K. Zoo was er dus goede gelegenheid voor de nijverheid grondstoffen goedkoop aan- en fabrikaten af te voeren. De bocht zelf heeft bruinkolen, de naburige gebergten steenkool. — Stadsplan. Het vertoont groote regelmaat en aaneensluiting, die alleen door den onsymmetrischen aanleg van den spoorweg naar het hoofdstation bij den Dom wordt verbroken. Duidelijk is nog de omtrek van het oude kwadratische, Romeinsche K., dat behalve door een schipbrug nog door de Hohenzollernbrug (van gedenkteeken Frederik III naar het ruiterbeeld van Wilhelm II, tevens spoorbrug) met Deutz, het oude bruggehoofd, is verbonden. De schipbrug zal door een vaste brug vervangen worden. Dit Rom.

K. werd reeds vroeg (10e eeuw) naar den Rijnkant vergroot op aangespoeld terrein, zoodat daar de rij markten ontstond, nu nog op den plattegrond te vinden. Uit de militaire stad ontstond dus ± 1000 de handelsstad, waar de goederen uit het rivierschip in het zeeschip werden geladen, iets, wat tegenwoordig weer opnieuw van beteekenis wordt. In ’t N. bevatte de stad ook nog de Neumarkt. In 1100 en 1180 werd K. uitgebreid ; zoo omsloot de muur, die tusschen 1200—1260 verrees, de groote geestelijke stichtingen St. Severin, St. Pantaleon, St. Mauritius en St. Gereon en is nog aan de Ring-straten met haar mooi plantsoen herkenbaar.

Zoo besloeg K. reeds vroeg een groote oppervlakte (4 K.M.2) en bleef lang een der grootste Duitsche steden, totdat de handel, vooral na den 30-jarigen oorlog, in Nederlandsche handen overging en K. eindelijk als verarmde stad in 1794 aan de Franschen en in 1815 (50.000 inw.) aan Pruisen kwam; de muur van 600 jaar geleden omsloot nog steeds de stad. Dan breidt de stad zich opnieuw uit, vooral als in 1881 de muur valt en door de Ringstraten wordt vervangen. 500—600 M. verderop kwam een nieuwe ring. Tusschen beide verrijzen de groote goederenstations en een prachtige, moderne stad. De Rijnoever kreeg nieuwe havenwerken en pakhuizen. — Bouwwerken. De Dom: een meesterstuk van gothischen bouwstijl. Het is een kruisvormige basiliek, 136,6 M. lang, 61 M. breed, met een dwarsschip van 841/4 M.; hoogte tot den nok 611/2 M., hoogte der beide torens 156 M. De keizerklok, 500 centenaars zwaar, in 1874 uit Fransche kanonnen gegoten en die door 28 man geluid moest worden, werd in den laatsten oorlog weer uit metaalgebrek gesmolten. De schatkamer bevat merkwaardige en kostbare heiligdommen. In 1248 werd de eerste steen voor het tegenwoordige bouwwerk gelegd, maar de kerk slechts gedeeltelijk opgetrokken.

Eerst 1842 begon men verder te bouwen; in 1880 was de Dom voltooid. Bovendien heeft K. nog tal van kerken, zoodat men het vooral vroeger wel ,,’t Rome van het Noorden” noemde. Het grootste en indrukwekkendste der oudere niet-kerkelijke gebouwen is ongetwijfeld het Gürzenich (1452), bestemd om tot „der Heeren Danshuis” dus tot pracht- en feestzaal te dienen en hooge gasten waardig te ontvangen. In 1857 gerestaureerd, werd het aan zijn oorspronkelijke bestemming teruggegeven. (Beroemde concerten). Voor muziek is K. de eerste stad der Rijnprovincie; de Opera is het grootste Duitsche schouwburggebouw. K. heeft verder nog een schouwburg in de stad, een beroemd conservatorium en een tooneelschool. Ook het Raadhuis is mooi. Onder de musea is het Wallraf-Richartz-M. bekend.

Bovendien heeft K. een botanischen tuin. — Middelen van bestaan. K. is belangrijk als spoorwegmiddelpunt en haven aan den Rijn. Het heeft ook zeehandel en directe vrachtbootlijnen verbinden de Rijnhaven, waar de overlading plaats heeft, met de voornaamste zeehavens van Noord-Duitschland. K. is verder zetel van de groote „Rijnsche Stoombootmaatschappijen”; heeft een handelshoogeschooi. Bij de oude nijverheid (Eau de Cologne, in 1890 reeds 60 firma’s Farina) is nieuwe gekomen: fabrieken voor chocolade en suikerwerken, katoenspinnerij, metaalbewerking, machines. Alles op den rechteroever, waar ook de industriehaven is. Met Deutz er tegenover is K. een zeer belangrijke vesting. Stroomafwaarts ligt het industriëele Mülheim (binnenvaart: 600.000 t., zeevaart 230.000 t.). Nederl. consulaat. — Geschiedenis.

Ten tijde van de Romeinen lag hier de in 38 n. C. gestichte Rom. sterkte Colonia Claudia Ara Agrippinensis. In ’t eind van de 3e eeuw trof men hier Christenen aan en was K. de zetel van een bisschop. Tijdens de volksverhuizing vestigden zich hier Ripuarische Franken en kwam K. later met dezen onder ’t gezag van de Merovingen en Karolingen. Zetel geworden van den aartsbisschop (zie KEULEN AARTSBISDOM), werd het van beteekenis op ’t gebied van kunsten en wetenschappen en had het een belangrijke macht. Naast ’t oude K., waarin de dom was, ontwikkelde zich een nieuwe stad, die op den duur met de oude samensmolt tot een geheel, zoodat K. in dat opzicht ’t gewone beeld vertoont van de ontwikkeling eener bisschoppelijke stad (zie boven Stadsplan). Tijdens den investituurstrijd en den strijd tusschen Wejfen en Staufen koos K. de zijde van die partij, welke bestreden werd door den aartsb., en was K. daarna tijdens den investituurstrijd aan de zijde van den keizer en later aan die van den paus. Hier werd dan ook in 1247 Willem II van Holland tot Roomsch-Koning gekozen. Na den slag van Woerone (1288), waarin K. als bondgenoot van Jan v. Brabrant zijn aartsb.

Siegfried overwint, neemt K. in ’t aartsbisdom een nagenoeg onafhankelijke positie in. In dezen tijd had de stad beteekenis gekregen als handelsstad. Nadat het reeds ± 1150 handel had gedreven in wijn en wol op Engeland, waar het in Londen een eigen gebouw (Guildhall) en vereeniging had, was het in de 14e eeuw geworden een middelpunt van handel. Er was verkeer met Sardinië, Venetië, Krakau, Parijs, Oostzeelanden en Engeland en K. trad als stad derhalve op als stapelplaats voor de waren, welke uit Oost- en Zuid-Europa verzonden werden naar Noord- en West-Europa. Hier komt dan ook in 1367 ’t verbond tot stand tusschen de Pruisisch-Nederl. en Noordsche steden tot bescherming van den Oostzeehandel tegen ’t optreden van Waldemar van Denemarken (zie HANZE). In de 15e eeuw gaat de beteekenis van K. achteruit; ’t moest zijn plaats afstaan aan Neurenberg in Zuid-Duitschl. en aan Antwerpen in ’t Westen. Hierbij komen nog de moeilijkheden, welke ontstaan door den strijd van K. met de Hanze en waarbij K. zelfs uit de Hanze werd gestooten (1471). Eerst in 1479 werd K. weer opgenomen.

Als handelsstad had K. dus geen groote beteekenis meer. In de 16e eeuw dreef het alleen nog handel met Holland. Hiermede valt dus samen ’t einde van K.’s beteekenis als polit. macht. Meer en meer wordt K. de hoofdpl. van ’t aartsbisd. en groeit zijn gesch. samen met die van ’t Sticht (zie volgend artikel). — Litt.: a. Romeinsche tijd. Schultze und Steuernagel, Colonia Agrippinensis (B. J. B. 98); Nissen Zur Gesch. des Röm. Köln (B. J. B. 98); Klinkenberg, Das Römische Köln (Kunstdenkm. im Rheinprov.

I2 1906); b. Middeleeuwen. Tijdschr; Mitteilungen aus dem Stadtarchiv von Köln (sedert 1882). Oorkonden, enz.: Korth und Keussen, Das Urk.archiv der Stadt Köln bis 1396. -— Keiler, Die Stadt Köln; Kopienbücher (Mitt. Stadtarch. 13, 15, 17); Ub. d. Stiftes Gereon (1893); Ub. von S. Severin (1901). Beschr.: L. Ennen, Gesch. der Stadt Köln (5 B. 1863—1880); L. Ennen, Zeitb. aus der neueren Gesell, der Stadt K. (1857); Korth, Köln im Mittelalter (1890); Theistappen, Köln und die Niederrh.

Städte in ihrem Verhältnisse zu Hann.; v. Loesch, Die Kölner Kaufmannsgilde im 12. Jahrh. (1901); Oppermann, Kritische Studien zur alten Köln. Gesch. (Westd. Zeitsch. 19— 21); Liesegang, Zur Verfassungsgesch. der Stadt Köln.

< >