Kabbala - (Hebr. overlevering) is, hoewel het in den Talmoed en oudere Hebreeuwsche geschriften nog in den oorspronkelijken zin van overlevering gebruikt wordt, de benaming voor de Joodsche mystische geheimleer der Middeleeuwen, die zich vastknoopt aan het boek Zohar. Dit geschrift geeft zich uit alsof het de overgeleverde leer van oude Joodsche Wetgeleerden, met name van Simon ben Jochai (± 150 n. C.) bevat, maar dateert in werkelijkheid uit de 13de eeuw en is vermoedelijk te boek gesteld door Mozes de Leon (1250—1305). Dit sluit natuurlijk niet in, dat alles wat in de Zohar staat door hem is uitgedacht; veeleer geeft hij daarin weer wat hij aan oudere Joodsche mystieken en theosofen heeft ontleend en staat hij onder den invloed van den grooten Arabischen mysticus en theosoof ibn al-Arabi (1165—1240). In beeldrijke, dikwijls zwaar verstaanbare taal predikt de Zohar een soort emanatie-leer, volgens welke uit de geheel onkenbare Godheid, hier En-Sôf (de Oneindige) of Ain (het Niets) genoemd, allereerst 10 Sefirôt zijn geëmaneerd, die alle met name genoemd worden.
Door verdere emanatie zijn nog drie andere werelden tot stand gekomen, waarvan de laatste de zichtbare materieele wereld is. Onder vele andere zaken bevat de Zohar verder een uitgewerkte angelogie en is zij uitvoerig over de geheime beteekenis der letterteekens in verband met hunne getalwaarde. Het werd daardoor een geliefkoosd spel der kabbalisten om door geheimzinnige combinatiën van letters en cijfers in toovervierkanten en andere figuren allerlei fantastische dingen te leveren in verband met een allegorische verklaring der Heilige Schrift. Dergelijke wijsheid vond te eer ingang bij de Joden, omdat men reeds van ouds zich verdiept had in de geheimen van het scheppingsverhaal in Gen. 1 en van den goddelijken wagen in Ezechiel. De allegorische verklaring had reeds in Philo van Alexandrië een voorstander gevonden en de geheimen der Sefirôt en der letters worden reeds in het boek Jetzira besproken, dat aan Rabbi Akiba werd toegeschreven, hoewel het veel jonger, maar toch ook veel ouder dan het boek Zohar is, en in zoo groot aanzien stond, dat niemand minder dan Saadja Gaon daarop een commentaar schreef.