Jozef (zoon van jakob en rachel) - (Hebr. „[God] voege toe, vermeerdere”), zoon van Jakob en Rachel, oudere broeder van Benjamin. Door zijn afgunstige broeders werd hij als slaaf naar Egypte verkocht; hier kwam hij, na tegenspoed, tot groote macht en werd zelfs onderkoning; op zijn aansporing kwamen, bij een hongersnood, zijn vader en broeders zich in de Egypt. provincie Gosen vestigen; Gen. 37 en 39—50. De kultuurhistorische achtergrond is, wat Egyptische toestanden betreft, goed geteekend; ook in esthetisch en ethisch opzicht staat deze uitvoerige biografie (welke uit verschillende bronnen is samengeweven) hoog. — „De Zonen v. J.” of „het huis van J.” is de aanduiding van een der oudere Israëlietische stammen, welke nog tijdens de verovering van Kanaän als aparte grootheid in de oude berichten verschijnt (Richteren 1), en in later tijd zich schijnt te hebben opgelost in de stammen Benjamin, Efraim en Manasse (b.v. tijdens Debora); zie INTOCHT VAN ISRAËL. — 2) de man van Maria, de moeder van Jezus, en daarom diens vader genoemd, was volgens het Evangelie een timmerman te Nazareth in Galilea, en een afstammeling uit het geslacht van koning David.
Hij schijnt gestorven te zijn alvorens Jezus in het openbaar optrad, want na dien tijd wordt er geen melding meer van hem gemaakt in het Evangelie. In de R.-Kath. kerk wordt zijn feestdag gevierd 19 Maart, in de Grieksche 26 Dec.; door paus Leo XIII werd de Kerk onder de bijzondere bescherming van den heiligen Jozef geplaatst.