Jiddisch - verbasterd uit Hoogduitsch Jüdisch, noemt men het dialect door onontwikkelde Joden vooral in Polen, Galicië, Rusland, Bohème en elders gesproken. De Duitschers hebben daarvoor den term Juden- of Weiberdeutsch, den laatste, omdat het vooral vrouwen zijn, die zich daarvan bedienen. Dit dialekt is een jargon, waarin wel het Hoogduitsch hoofdzaak is, maar waarin ook Slavische (vooral Poolsche) en in het bijzonder Hebreeuwsche woorden en vormen voorkomen. Het wordt met Hebreeuwsche letters geschreven.
De oudste litterarische voortbrengselen zijn het woordenboek van Rabbi Anschel, het Maäse-boek (vertelselboek) en het boek Zenne Renne (populaire geschiedenis van Israël). Duitsche of Poolsche Joden in Engeland en Amerika mengen daarin ook nog vele Engelsche woorden. Evenzoo hebben ook de Spaansche Joden een soortgelijk dialect Ladino genoemd, met dit verschil dat het hier een mengsel van Hebreeuwsch en Spaansch is.