Hozea - Hos. (Hebr. „hulp”, zie HOSANNA), 1) naam van Jozua („Jahwe helpt, Gotthilf”) vóórdat hij uitgezonden werd om het land Kanaan te verspieden, Num. 13,16;
2) laatste koning van Israël (730—722). Vóór zijn troonsbestijging was hij aanhanger van de Assyrischgezinde partij in Samaria; met goedvinden van Tiglat-Pileser IV (745—727) van Assyrië maakte hij een samenzwering tegen Pekach, doodde hem en werd koning onder Assyr. auspiciën, 2 Kon. 15, 29 v. Het grondgebied van Israël was verkleind; de toestand van ’t volk was diep treurig. Toen H. de schatting aan Assyrië niet meer kon betalen, wist de Egyptisch-gezinde partij door intriges H. voor zich te winnen. Toen Salmanassar V (727—722) aan de regeering kwam, maakte H., in verstandhouding met Egypte en Fenicië, gebruik van de troonwisseling om de schatting te weigeren (2 Kon. 17, 4; in vers 3 is Tiglat-Piléser bedoeld, in vers 4 Salmanassar). Weldra sloeg Salmanassar het beleg voor Samaria (724); de Egypt. onderkoning Sewe kon geen hulp verleenen—na 3 jaar hardnekkige verdediging viel Samaria den Assyriërs in handen (722; Salm. was onderwijl gestorven, de verovering had plaats onder Sargon, 722—705). H. werd in de gevangenis geworpen, het land werd grootendeels ontvolkt (zie HALACH, GOZAN) en tot Assyrische provincie gemaakt.
3) een Israëlietisch profeet, uit den tijd van Amos (midden der 8e eeuw v. Chr.). Hij legt in zijn profetie allen nadruk op Gods liefde, die hij uitbeeldt in de gelijkenis van een huwelijk. Het boek, dat op zijn naam staat, is in vele opzichten moeilijk, niet het minst door den corrupten tekst.