Oosthoek encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 24-01-2019

Herder (johann gottfried)

betekenis & definitie

Herder (johann gottfried) - bekend Duitsch schrijver, geb. in 1744 in Mohrungen (OostPruisen); hij studeerde in Koningsbergen in de theologie, onderging hier den invloed van Kant en vooral van Hamann, werkte van 1764—69 als leeraar en predikant te Riga, schreef critieken over kunst en letterkunde, die door inhoud en stijl opzien baarden: Fragmente über die neuere deutsche Literatur (1767), Kritische Wälder (1769), enz., begaf zich toen over zee naar Nantes en Parijs, op welke reis hij de hoofdpunten van al zijn latere werken kort en duidelijk in zijn Reisetagebuch (1769) aanteekende, vertoefde in 1770 en ’71 in Straatsburg, waar zijn omgang van beslissenden invloed op Goethe’s dichterlijke ontwikkeling was en bracht zijn verder leven als predikant te Bückeburg (1771—76) en Weimar door, waar hij in 1803 overleed. — H.'s zeer talrijke groote en kleine geschriften munten alle uit door een intuïtief juist inzicht in en een geniale behandeling van veelal geheel nieuwe problemen over den invloed van woonplaats en godsdienst, geschiedenis, staatsvorm en opvoeding van een volk op zijn taal en dichtkunst, philosophie en psychologie en over de betrekkingen tusschen al deze factoren onderling. Met zijn verzameling Volkslieder (2 dln., 1778 en ’79, later Stimmen der Völker in Liedern geheeten) opende hij het nieuwe, belangrijke gezichtspunt, dat men de letterkunde en ook de geschiedenis der volkeren als één geheel moet beschouwen. Zijn voornaamste werken zijn, behalve de reeds genoemde: Vom Ursprung der Sprache (1770), Ossian und die Lieder alter Völker, Shakespeare (1773), Briefe, das Studium der Theologie betreffend (1780—81), Vom Geiste der ebräischen Poesie (2 dln., 1782—83), Ideen zur Philosophie der Geschichte der Menschheit (4 dln., doch onvoltooid, 1784—91) en Briefe zur Beförderung der Humanität (1793—96) H. beschouwde n.l. de humaniteit als het hoogste doel van alle menschelijk streven naar volmaking). Terwijl hem de scheppende dichtgave onthouden was (slechts een enkel gedichtje leeft nog in de schoolboeken voort), was H. een meester in het nadichten van buitenlandsche lyriek, zooals zijn bewerking van den Spaanschen Cid (1805) en zijn vertalingen van volks- en andere liederen uit tal van vreemde talen bewijzen.

Hoewel dus geen enkel grooter werk van H. tot de eigenlijke schoone letteren behoort, neemt de fijngevoelende, kunstzinnige criticus en de schitterende essayist met zijn klassiek mooi, krachtig en vurig proza toch een eereplaats in de Duitsche letterkunde in, evenals de diepzinnige en origineele godsdienst-philosoof in de ontwikkelingsgeschiedenis der menschheid. — Litt. Haym, Herder nach seinem Leben und seinem Werken (1880—85); Kühnemann, Herders Leben (1895). — In zijn wijsgeerige denkbeelden is H. beïnvloed door Kant (in diens vóór-kritische periode), Leibniz, Shaftesbury, Hamann, Spinoza en Jacobi, en toont hij gebrek aan concentratie en aan methodische strengheid. Tegen Kant’s kritische filosofie polemiseert hij verbitterd (in zijn Metakrik en Kalligone, resp. gericht tegen de Kr. d. r. Vernunft en die der Urteilskraft), daarbij blijk gevend van een niet-begrijpen van K.’s bedoelingen. Er bestaan geen a priori-begrippen; het abstracte formalisme, dat een kennen vóór een gekende werkelijkheid aanneemt, is te verwerpen. Zonder taal is geen Rede denkbaar; en de taal heeft een menschelijken oorsprong. De eerste taal was een soort poëzie. Alle materie heeft een levensprincipe in zich.

In de natuur staat niets stil, „alles streeft en rukt voort”. De menschheid nadert, ondanks allen teruggang in bijzonderheden, steeds meer haar doel, de humaniteit. De hoogste humaniteit is religie,, de moeder aller kultuur. Alles is en leeft in God, die zelf de „eeuwige oneindige wortel aller dingen is”. In Hem is ruimte noch tijd. Na den dood zal de ziel een nieuw orgaan vinden; als het omhulsel wegvalt, blijft de kracht, die ook reeds vóór het omhulsel bestond. Vgl. Siegel, H. als Philosoph, 1908.

< >