Oosthoek encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 24-01-2019

Hagiographie

betekenis & definitie

Hagiographie - De tak van wetenschap, die de heiligen en hun vereering tot voorwerp heeft. Men kan onderscheid maken tusschen een practische en critische hagiographie. Tot de practische behooren een groot aantal documenten, die in vorm en waarde verschillen; zoo b.v. de lijsten van martelaren, in particuliere kerken opgeteekend; verhalen van martelingen en levensbeschrijvingen, door tijdgenooten gemaakt; soms zijn de schrijvers geen tijdgenooten. De een schreef in proza, de ander b.v. Prudentius in verzen.

De oudste collectie van hagiographische werken wordt vermeld in Eusebius’ werk TWV apyaiwv fzapTuotiwv trjvxynyr, en omvat het üjden van martelaren vóór Diocletianus’ Christenvervolging; daarna gaf Theodoretus een compilatiewerk Tt/ó^sos taropiot. Uit de middeleeuwen zijn vooral bekend; „In Gloria Martyrum” en „In Gloria Confessorum” van Gregorius van Tours en „De Vita et Miraculis Patrum Italicorum” van den H. Gregorius den Grooten. De Grieken gaven vooral verkorte levensbeschrijvingen z.g. /3tot v <TUVTÓU<U (zie „Analecta Bollandiana” XVI, blz. 325).

De critische h. heeft tot taak het methodisch onderzoeken van genoemde documenten en dus zoowel het bestudeeren van de geschreven traditie met het doel om teksten vast te stellen als wel het vaststellen van de historische waarde der teksten. Deze critisch-wetenschappelijke h. dagteekent van het begin der 17e eeuw en is opgevat door Rosweyde en uitgevoerd sinds 1643 door de Bollandisten in hun „Acta Sanctorum”; deze methode werd ook gevolgd door Mabillon in zijn „Acta SS. O. S. B.” en Ruinart in „Acta Martyrum Sincera”. Sinds het midden der 19e eeuw is deze tak van wetenschap tot hoogen bloei gekomen, niet het minst door de Uitgave van „Monumenta Germaniae historica”, door de werken van Franchi, de Rossi, Duchesne e. a.