Hagar - Hager, legendarische stammoeder der Israëlieten. Haar naam hangt missch. samen met het woord waarvan (Arab.) hidsjra is afgeleid, en kan dan beteekenen „zij die uitwijkt”; waarsch. is H. de eponymus der Hagarenen (zie ben.).
Vlgs. Gen. 16 was H. een Egypt. slavin van Sara, Abrahams vrouw, en werd door Sara aan Abraham tot bijvrouw gegeven (vgl. Gen. 30,1 vv.). Toen H. zich moeder voelde en trotsch werd tegenover haar kinderlooze meesteres, dwong deze H. te vluchten naar de woestijn. Bij een bron, waar later een der voornaamste nederzettingen van den stam Ismaël was, ontving H. een godsopenbaring omtrent haar toekomstigen zoon Ismaël. Vlgs. Gen. 21 werd H. (hier wordt zij steeds met een ander woord voor „slavin” aangeduid dan in Gen. 16) met haar 13-jarigen zoon Ismaël weggezonden door Abraham, omdat Sara vreesde, dat Ism. mede-erfgenaam zou wezen met Izaak. Vlgs. sommigen was H. in dit 2de verhaal oorspr. niet een slavin, maar een vrije bijvrouw (dus hooger van rang en voorrechten); zie HAMMOERAPI (WETVAN).
De Hagaranen waren een Bedoeïenenstam in de Syrisch-Arabische woestijn, ten O. van Kanaan. Zij voerden nogal eens oorlog met den Israëliet, stam Ruben (1 Kron. 5, 10 en 20; vgl. Ps. 83, 7). In het N. T. gebruikt Paulus, Gal. 4 : 21 v. den naam allegorisch, gebruik makend van het feit, dat H, ook berg beteekent. Hij stelt de dienstmaagd als den wetsberg Sinaï tegenover den berg van Jeruzalem, dat vrij is.