Oosthoek encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 24-01-2019

Gregorius

betekenis & definitie

Gregorius - benaming van 16 pausen en 2 tegenpausen;

1) G. I, bijgenaamd de Groote, Heilige, Kerkleeraar, paus van 590—604, ontvouwde een bewonderenswaardige werkzaamheid; muntte uit als prediker en hield zich bezig zoo met de hervorming van de liturgie als van den kerkzang (zie GREGORIAANSCH). Hij is een der grondleggers van de wereldlijke macht des pausen, door zijn bekwaamheid en de omstandigheden, waarin hij leefde, o. a. de hulp, die hij het volk gaf tegen de woeste Longobarden. G. kwam op voor het primaat des pausen, was onverbiddelijk in zijn strijd tegen simonie en ketterij; vóór alles bevorderde hij het monnikenwezen. Zocht verbinding met de Franken. De H. Augustinus en gezellen zond hij als geloofsverkondigers naar Engeland. Zijn verhouding tot den patriarch van Konstantinopel was niet gunstig; met het hof van Konstantinopel leefde hij in vrede. G. noemde zich „Servus Servorum Dei”. Zijn geleerdheid en wetenschap werden door de tijdgenooten overschat; wel was hij echter op de hoogte van de wetenschap van zijn tijd.

Zijn voornaamste werk is: Expositio in Beatum Job; van zijn geschriften worden hier nog genoemd Regula pastoralis, homiliën, brieven. Feestdag 12 Maart. — 2) G. II, Heilige, paus van 716—731. Een waardige Opvolger van G. I, toonde hij gedurende zijn pausschap op alle gebied inzicht, energie en beleid, vooral in den strijd met de Longobarden, wier voortdringen hij tot staan bracht en in zijn verhouding tot den Griekschen Keizer Leo III, wiens beeldenstormerij hij bestreed. Onder G. II kwam de H. Bonifacius, de Apostel der Duitschers, voor de eerste maal naar Rome; G. zond hem als geloofsverkondiger naar Thuringen. Feestdag 13 Februari. — 3) Zijn onmiddellijke opvolger G. III, Heilige, paus van 731—741, Syriër van geboorte, welsprekend, geleerd en werkzaam, trachtte in alles zijn voorganger na te volgen.

Met Konstantinopel kwam het wegens den beeldenstrijd tot een scheuring. In 739 door den Koning der Longobarden, Luitprand, erg in ’t nauw gebracht, stelde G. zich in verbinding met de Franken; maar Karel Martel wees het van de hand om met zijn soldaten te hulp te komen. In 732 benoemde G. den H. Bonifacius tot aartsbisschop van Duitschland. Feestdag 28 November. — 4) G. IV, paus van 827—844; voornaam Romein; stelde den feestdag van Allerheiligen in; benoemde Ansgar tot aartsbisschop en legaat voor het Noorden. — 5) G. V, paus van 996—999, de eerste Duitsche paus, zoon van hertog Otto van Karinthië. — 6) G. VI:

a. tegenpaus van Benedictus VIII, waarschijnlijk in 1012 aangesteld. In 1018 wordt er ’t laatst melding van hem gemaakt.
b. G. VI, paus van 1045—1046, heette te voren Johannes Gratianus, was aartspriester van een der kerken te Rome; door geld verkreeg hij van den slecht levenden Benedictus IX de pauselijke waardigheid. Overigens waardig en rein van zeden werd hij door Petrus Damianus met ingenomenheid begroet, door den Franschen en ook door den Duitschen Koning erkend. Spoedig echter keerden Benedictus IX en zijn tegenpaus Sylvester III naar Rome terug, zoodat Rome toen 3 pausen had!

Koning Hendrik III, door een Romeinsch gezantschap als scheidsrechter aangewezen, hield een nieuwe bezetting van den pauselijken stoel noodzakelijk.' Zoo werd ook G. met Sylvester III voor afgezet verklaard. G. is een onwettige paus geweest; later heeft hij de verkeerdheid van zijn daad ingezien; hij had ’t gedaan om een eind te maken aan het diep verval te Rome; te Sutrie heeft hij vrijwillig zijn waardigheid neergelegd; ging naar Duitschland, stierf in 1047 te Keulen. — 7) G. VII, Heilige, paus van 1073—1086; heette te voren Hildebrand; Italiaan van geboorte, kwam hij spoedig naar Rome en werd bij de kanunniken in het Lateraan opgevoed. Reeds als minorist stond hij in nauwe betrekking met G. VI, ging met dezen naar Keulen en bleef daar tot diens dood in 1047. Hij wilde nu verder zijn leven als Benedictijner-monnik in Ceuny doorbrengen, bleef daar tot 1049. Maar paus Leo IX nam hem mee naar Rome.

Werd spoedig sub-diaken en beheerder van de goederen der Romeinsche kerk; was een der krachtigste steunpilaren van Leo IX en diens opvolger Victor IV. In 1068 verkreeg hij voor Stephanus IX de keizerlijke bevestiging. Na diens dood bereidde hij met groote bekwaamheid den val voor van den door de Tusculum-partij verheven Benedictus X en de keuze van Nicolaas II, onder wien hij de ziel van het bestuur der kerk was en aan de gewichtigste aangelegenheden (o. a. de regeling van de pauskeuze in 1059) groot aandeel had. Denzelfden invloed behield hij onder Alexander II. Gedurende de begrafenis van Alexander II werd hij door geestelijkheid en volk tot paus uitgeroepen en daarna door de kardinalen eenstemmig tot paus gekozen en door Koning Hendrik IV bevestigd.

G. beschouwde het als zijn hem door God opgelegde taak de kerk te hernieuwen en het Rijk Gods op aarde te verwerkelijken: te dien einde was ieder Christen, geestelijke zoowel als niet-geestelijke, aan hem als plaatsvervanger van Christus onderworpen. De macht des keizers beschouwde hij aanvankelijk nog gecoördineerd met de pauselijke macht, spoedig echter is voor hem de verhouding tusschen paus en keizer analoog aan de verhouding tusschen zon en maan. Aanstonds bij den aanvang zijner regeering zette G. met vastheid de onder zijn voorgangers begonnen hervorming door, den strijd tegen de simonie en het concubinaat der geestelijken (vastensynode 1074); daarbij voegde hij spoedig den strijd tegen de algemeen gebruikelijke investituur van bisschoppen en abten door wereldlijke vorsten, waardoor de kerk in groote afhankelijkheid van den staat was gebracht.

Op de vastensynode te Rome in 1075 begint de Investituurstrijd: G. verklaart iedere vergeving van een kerkelijk ambt door een leek ongeoorloofd; in 1078 en 1080 vernieuwde hij dit verbod. Bijna overal stiet deze bepaling op tegenstand; slechts Koning Philips I van Frankrijk schikte er zich gewillig in. De zwaarste strijd ontstond met Hendrik IV van Duitschland, die de gehoorzaamheid weigerde en de kerkelijke ambten bleef vergeven. Het grootste gedeelte van de Duitsche bisschoppen was op de hand van den koning. Nieuwe voorstellingen en de bedreiging met kerkelijke ban en afzetting, beantwoordde Hendrik met afzetting van den paus op de synoden van Worms en Piacenza, waartegen G. op de vastensynode 1076 den koning afzette van de regeering en in de ban deed en de onderdanen ontsloeg van den eed van trouw en gehoorzaamheid. Daarmee was de oorlog verklaard. Hendrik’s onderwerping en de kwijtschelding te Canossa (1077) was slechts van voorbijgaanden aard, daar de Duitsche vorsten hem toch verwierpen en Rudolf van Zwaben tot koning kozen (1077). Toen Hendrik dreigde met de aanstelling van een nieuwen paus, werd op de vastensynode 1080 Rudolf als koning erkend en Hendrik opnieuw geëxcommuniceerd en afgezet.

Hendrik antwoordde met een nieuwe afzetting van G. en verheffing van aartsbisschop Wibert van Ravenna tot tegenpaus onder den naam van Clemens III; hij trok naar Rome, en na een belegering van 2 jaar trok hij in 1084 de stad binnen. G., die nog stand hield in de Engelenburcht, werd door Robert Guiscard bevrijd, moest echter wegens de verbittering van de Romeinen om de plundering en verwoesting der stad door de Noormannen de stad verlaten. Gelukkiger waren de betrekkingen van G. tot andere landen. Met Willem den Veroveraar stond G. meestal op goeden voet. In Spanje werd de Romeinsche liturgie ingevoerd. Groote steun van zijn politiek was de markgravin Mathilde. Ook met den Griekschen keizer Michael VIII onderhield hij vriendschappelijke betrekkingen. Een gewichtige aangelegenheid was voor hem de bevrijding van het H. Land door een kruistocht; in 1074 wilde hij zich zelf aan het hoofd van een expeditie stellen.

Het laatste jaar van zijn leven bracht G. in ballingschap door, ongebogen, tot het laatste oogenblik overtuigd voor een heilige zaak gestreden te hebben. Hij stierf te Salerno in 1085 en werd daar in den dom begraven. Feestdag 25 Mei. G. is zeer verschillend beoordeeld. Hoe men ook zijn kerkelijk-politiek systeem beoordeele, persoonlijke, zelfzuchtige motieven zocht hij nooit te bereiken, en boven de ondeugden van zijn tijd was hij hoog verheven. Men kan toegeven dat zijn systeem niet vrij is van eenzijdigheden, dat hij soms barsch was in zijn optreden, maar men moet ook erkennen dat hij zich met onbaatzuchtigen ijver en hoogste geloofsbegeestering gewijd heeft aan de zorg voor het algemeen welzijn der kerk en in zijn bepalingen en beslissingen de gerechtigheid wilde verdedigen en verdedigd heeft. Steeds vol heldenmoed en vertrouwen op God, liet hij zich door geen ongeluk van zijn plicht afbrengen. Zijn strijd voor de kerk, gevoerd met moreele wapenen en louter geestelijke middelen, is hoogst bewonderenswaardig. — 8) G. VIII: a. tegenpaus van paus Gelasius II van 1118—1121; b. paus in 1187; regeerde 67 dagen. — 9) G. IX, paus van 1227—1241, geb. omstreeks 1145 te Anagni.

Ondanks zijn hoogen ouderdom was hij als paus een man van kracht en vastberadenheid Aanstonds vermaande hij keizer Frederik II tot den kruistocht, wat later tot een kuisch leven; deze gaf geen gehoor en werd in 1227 in de ban gedaan. In 1228 toen de in de ban gedane keizer in ’t H. Land vertoefde, vielen de pauselijke troepen Apulië binnen, werden echter door Frederik die terugkeerde, spoedig verjaagd; de vrede kwam tot stand te San Germano in 1230. Later ontbrandde de strijd opnieuw over Lombardije; in 1239 werd Frederik opnieuw in de ban gedaan. Reeds stond Frederik met zijn legermacht voor Rome, toen G. stierf. G. interesseerde zich zeer voor de bedelorden; hij richtte permanente gerechtshoven tegen de ketters op; de leiding daarvan gaf hij aan de Dominicanen. Door Raymundus van Pennaforte liet hij de bekende decretalenverzameling vervaardigen.— 10) G. X, Heilige, paus van 1271—1276, geb. 1210 te Piacenza; was te voren aartsdiaken te Luik.

beriep het algemeen concilie te Lyon (1274), om het Grieksche schisma te beëindigen en een nieuwen kruistocht tot stand te brengen; ’t laatste gelukte niet; ook de tot stand gekomen unie met de Grieken had geen levensvatbaarheid. In Duitschland stuurde hij aan op ’t einde van het Interregnum, erkende Rudolf van Habsburg en beloofde hem de keizerskroon. — 11) G. XI, paus van 1370—1378 ; geb. 1331 in het bisdom Limoges; de laatste paus, die te Avignon zetelde. Op de smeekbeden van de Romeinen en van de H. Catharina van Siëna keerde hij naar Rome terug in 1377. G. was niet vrij van nepotisme. — 12) G. XII, paus van 1406—1415; geb. omstreeks 1327 uit een Venetiaansch patriciërsgeslacht; gest. 1417 te Recanati; na den dood van Innocentius VII gedurende het groote Westersche schisma gekozen, maar spoedig door zijn kardinalen verlaten en te Pisa afgezet (1409); te Constans deed hij in de 14e zitting in 1415 vrijwillig afstand en leefde nog 2 jaar als kardinaal-bisschop van Porto.— 13) G. XIII, paus van 1572—-1585; geb. 1502 te Bologna; rechtsgeleerde; in 1564 kardinaal en legaat in Spanje; in zijn jeugd niet rein van zeden, hield hij zich als paus geheel onberispelijk en volgde zijn heiligen voorganger Pius V na, streefde naar doorvoering van de decreten van het concilie van Trente. Zijn voornaamste zorg was de verheffing van het kerkelijk onderricht en de katholieke wetenschap, door stichting en ondersteuning van seminariën en colleges; o.a. begiftigde hij rijk het Collegium Romanum, naar hem Universitas Gregoriana genoemd; nog ruimer het Collegium Germanicum van den Ignatius. In 1582 geschiedde de beroemde verbetering van den JuliaanschenKalender (zie GREGORIAANSCHE TIJDREKENING en KALENDER); in hetzelfde jaar verscheen het herziene Corpus Juris; ook deed G. veel voor de missiën, vooral in Indië en Japan. De groote uitgaven voor studiën en prachtbouwwerken berooiden de financiën; er ontstond gisting in het land, het bandietenwezen werd steeds erger; G. kon de orde niet weer herstellen. — 14) G. XIV, paus van 1590—1591; regeerde slechts 10 maanden. — 15) G. XV, paus van 1621—1623. Hoewel bij zijn keuze oud en ziekelijk, ontwikkelde hij in zijn kort bestuur een zeer groote kracht.

Gaf in 1621 de bullen Aeterni Patris en Decet Romanum Pontificem uit, die den vorm van de pauskeuze bepaalden. In 1662 stichtte G. de congregatio de Propaganda Fide, welke voor het missiewezen van de grootste beteekenis werd. — 16) G. XVI, paus van 1831—1846; heette Bartolomeo Cappellari; geb. 1765 te Belluno; werd in 1783 Camaldulensermonnik, !ater in 1826 generaal van deze orde; in 1826 kardinaal en prefect van de Propaganda. Opzien baarde zijn in 1799 verschenen en in vele talen vertaald werk: II trionfo della Santa Sede, waarin hij de souvereiniteit en onfeilbaarheid des pausen verdedigde. Na een conclave van 50 dagen tot paus gekozen, had hij bijna gedurende geheel zijn pontificaat met oproer in den Kerkelijken Staat te kampen. Meerdere malen moest hij de militaire interventie van Oostenrijk te hulp roepen. Eenige hervormingen, die hij invoerde, bevredigden niet. Van radicale hervormingen als Gioberti, Capponi en anderen wilden, wilde G., die geheel afkeerig was van den liberalen tijdgeest, niet weten.

Een rondreis door den Kerkelijken Staat maakte G. wel is waar populair, maar had geen duurzame werking. Tengevolge van de woelingen van het jong Italië en geheime genootschappen, en de steeds grooter wordende staatsschulden nam de ontevredenheid voortdurend toe. Staatssecretaris was eerst Bernetti, sinds 1836 de bekende Lambruschini. Met beslistheid trad G. op tegen het staatsabsolutisme en de onkerkelijke leeringen: conflict met Pruisen in zake de gemengde huwelijken; tot tweemaal toe hield hij den keizer van Rusland zijn wreedheid en onrechtvaardigheid tegen de Katholieken voor oogen; censureerde Lamennais, Hermes en Bautain. Onder G. bloeide de Kerk en ontving een aantal nieuwe bisdommen. G. behield als paus zijn liefde voor kunst en wetenschap, stichtte o. a. een Egyptisch, Etruscisch en een Christelijk museum.

< >