Godspenning - (ook handgeld, handgift, handpenning; Hd. Draufgabe, Haftgeld, Handgeld, Angeld, Daraufgeld; Lat. Arrha): een som geld, welke bij het sluiten eener overeenkomst door de eene partij aan de andere wordt ter hand gesteld (een enkele maal ook door beide partijen over en weer).
De beteekenis is niet steeds dezelfde. Naar het er mede beoogde doel onderscheidt men:
1) de arrha confirmatoria, welke dient om vast te stellen, dat en wanneer de overeenkomst is tot stand gekomen. Zulks kan van belang zijn, wanneer uitvoerige onderhandelingen voorafgingen. De godspenning heeft dan dezelfde strekking als b.v. de handslag. Bij de vervulling der uit de overeenkomst voortvloeiende verbintenissen, wordt zij veelal teruggegeven of verrekend;
2) de arrha pacto imperfecto data, gegeven ter verzekering van de nakoming eener overeenkomst, die niet aan de voor hare verbindbaarheid vereischte vormen (zie FORMEELE OVEREENKOMST) voldoet. De partij, die hare verplichtingen niet nakomt, verliest het ter hand gestelde;
3) de arrha poenitentialis, waarbij het de bedoeling is, dat men zich, door haar op te offeren, aan de nakoming der verbintenis kan onttrekken. Men spreekt hier wel van Rouwgeld. — Onze wetgeving bevat geene algemcene bepalingen omtrent de Arrha. Wel zegt art. 1500 B.W., dat, indien een koop met het geven van eene handgift of eene godspenning is gesloten, geene der partijen van dien koop kan afzien, hetzij door het laten behouden, hetzij door het teruggeven van handgift of godspenning. Hier is dus sprake van een arrha confirmatoria. — Een gemengd karakter heeft de godspenning in art. 1637e B. W., dat bepaalt, dat, indien bij het sluiten eener arbeidsovereenkomst een hand- of godspenning is gegeven, geene der partijen daaraan de bevoegdheid ontleent van de overeenkomst af te zien door het laten behouden of het teruggeven van dien hand- of godspenning. Deze kan echter in mindering worden gebracht op het loon, indien de dienstbetrekking niet langer dan 3 maanden heeft bestaan, terwijl zij voor langeren of voor onbepaalden tijdis aangegaan.— Verder spreekt de wet nog van een godspenning in art. 1604 B. W.