Glimmerschist - (Hgd. Glimmerschiefer), metamorf of hervormingsgesteente, in hoofdzaak bestaande uit glimmerblaadjes en kwartskorrels en dus, wat de hoofdbestanddeelen betreft, van gneis verschillend door het ontbreken van veldspaat. Het heeft parallelstructuur door de evenwijdige richting der glimmerblaadjes. Deze glimmer is dikwijls uitsluitend biotiet of muskoviet of paragoniet; de beide eerste treden ook dikwijls te zamen op. Ondergeschikt nemen magnetiet en ilmeniet, zirkoon, apatiet, toermalijn en rutiel algemeen aan de samenstelling deel.
Veldspaat, granaat, stauroliet, andalusiet, distheen, verschillende amfibolen, epidoot en grafiet komen dikwijls voor, alle, behalve het eerste, dikwijls in groote kristallen en in zoodanige hoeveelheid, dat de aanwezigheid in den vorm tot uitdrukking gebracht wordt: granaatg., enz. Door rijkelijk voorkomen van veldspaat ontstaan overgangen naar gneis, van amfibool naar amfiboolschist. De g. vormen in vele streken een dik laagcomplex, dat rust op gneis en zelf bedekt wordt door fyllieten.