Oosthoek encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 17-01-2019

Apatiet

betekenis & definitie

Apatiet - mineraal Ca5 (Cl, F, OH) [PO4]3 hexagonaal, bipyramidaal kristalliseerend in slanke of korte zuilvormige kristallen of in plaatjes evenwijdig aan de basis, isomorf met pyromorfiet, vanadiniet, endlichiet, mimetesiet. Er zijn zuivere fluorapatieten dus zonder chloor of hydroxyl. Komt voor als ondergeschikt bestanddeel van alle gesteenten; hoewel het mineraal gemakkelijk aangetast wordt door zuren, komen A. korrels ook voor in de bezinkingsgesteenten, die, zooals onze zanden, uit de afbraak van oudere gesteenten zijn opgebouwd, is daar de drager van het natuurlijke fosforzuurgehalte van den bodem. Goed ontwikkelde vlakkenrijke kristallen, doorschijnend, kleurloos, groen, lila of geel op pegmatietgangen en op de wanden van open spleten bijv. in de Alpen.

Ook dichte aggr. met vlekkig geelgrijze, groene of bruine kleur en vetglans als eenige of overheerschende opvulling van gangen in Noorw. en Canada. Zij zijn en worden, hoewel in mindere mate, nog ontgonnen als grondstof voor superfosfaatbereiding. Fosforiet is een amorfe of fijnkrist. modificatie van dezelfde samenstelling als A. Kristallen, die door schoone kleur en volkomen doorzichtigheid zich daartoe eigenen worden wel eens als edelsteen geslepen. Hoewel ook anders gekleurde daarvoor gebruikt worden, geschiedt dit het veelvuldigst met groene steenen. Zij kunnen verward worden met groen gekleurde beryl-variëteiten, die veel kostbaarder zijn, maar zijn daarvan te onderscheiden door de kleinere hardheid (A = 5, B = 7-8) en het hoogere soort. gew. (A = 3.2, B = 2.7).