Oosthoek encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 24-01-2019

Gilde

betekenis & definitie

Gilde - naam van vereenigingen van kooplieden en menschen, die ’t zelfde ambacht of beroep uitoefenden, in den regel woonden de leden van een g. in een bepaalde buurt of wijk van de stad (vgl. straatnamen als Bakkerstraat, enz.) en hadden zij in de kerk een afzonderlijk altaar. Aan ’t hoofd van het g. stonden de dekens, die vaak door de sted. besturen werden benoemd en geraadpleegd werden bij ’t vaststellen van de gildekeuze. De g. komen reeds vrij vroeg voor in de geschiedenis en hebben herhaaldelijk getracht invloed uit te oefenen op ’t bestuur der steden waarin zij hier en daar ook geslaagd zijn. In de Noord-Ned. verloren zij allen invloed tijdens den 80-j. oorlog.

Pogingen, gedaan in 1703 om weer invloed uit te oefenen, mislukten (zie PLOOIERIJ). Nadat door min. Gogel in 1807 ’t uitoefenen van ’t bedrijf vrij was verklaard, verloren alle g., die in den loop der tijden ’t monopolie van een bedrijf of beroep hadden weten te verwerven, alle beteekenis en ver dwenen zij. De betiteling „meester”, die gegeven werd aan een of ander ambachtsman, herinnert nog aan den tijd, dat „meesters” leden van het g. waren (zie MEESTER, GEZEL). Aan de g. herinneren nog vele gildehuizen (o.a. in Brussel), voorwerpen, die op de gildevergaderingen werden gebruikt. (Zie HANSE, STAD, MIDDELEEUWSCHE PARTIJEN).