Oosthoek encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 24-01-2019

Gezichtshoek

betekenis & definitie

Gezichtshoek - 1) (natuurk.), in het algemeen de hoek, waaronder een voorwerp of beeld vanuit een zeker punt gezien wordt. In het bijzonder wordt er in de leer van het licht de hoek onder verstaan, waaronder een af te beelden voorwerp (resp. een zeker deel er van) gezien wordt vanuit het punt der hoofdas, waarin deze het diaphragma (resp. het beeld er van), dat de in het optisch instrument tredende lichtstralen begrenst, snijdt.

2) (wisk.). Wanneer men alle punten van een vlakke figuur F door rechte lijnen verbindt met een ander punt O van hetzelfde vlak, dan zal het kunnen gebeuren, dat al die lijnen besloten zijn in een zekeren hoek h aan ’t hoekpunt O; men zegt dan, dat men de figuur F uit O ziet onder den hoek h, of dat h de gezichtshoek is, waaronder men uit O (oog) de figuur F ziet. — 3) De eerste, in de anthropologie ingevoerde schedelmaat is de door Petrus Camper uitgedachte g. Dit is de hoek tusschen twee lijnen, waarvan de eene vanaf den neuswortel tot aan het voorste punt van de bovenkaak boven de snijtanden verloopt, de tweede tusschen het laatstgenoemde punt en de ooropening. P. Camper meende, dat een dier des te hooger georganiseerd was, naarmate deze hoek grooter is. Dit is wel gebleken eene onjuiste opvatting te zijn. Bij den mensch stijgt hij tot ruim 90°.

< >