Oosthoek encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 24-01-2019

Geranium

betekenis & definitie

Geranium - plantengeslacht der Geraniaceeën met 260 soorten in de gematigde gordels en in de hoogere bergstreken van de tropen. Inheemsch zijn 12 soorten, waarvan 6 eenjarig, soms tweejarig zijn en de overigen tot de overblijvende kruidachtige planten behooren. Zij groeien op zandige bouwlanden, langs dijken, ten deele in boschachtige streken. De volksnaam is Ooievaarsbek.

Ter planting op rotsgroepjes worden o.a. aanbevolen G. argenteum uit de Z.W.Alpen G. cimreum uit de Pyreneeën en G. subacaultscens uit Griekenland. Deze drie soorten, met rosé, grijsblauwe en paarse bloemen, hebben grondstandige bladeren, die bij G. argenteum, de fraaiste, zilverwit behaard en handdeelig zijn met 5—7 deelen. Meer bekende, zelfs ouderwetsche, tuinplanten zijn: G. pratense en hare var., 80 c.M. hoog, met blauwe, witte en gevulde bloemen, G. ibericum (grandiflorum) en de var. platypetalum, tot 70 c.M. hoog, met paarse en G. sanguineum tot 50 c.M. hoog met roodpaarse of witte bloemen. De rotsplanten behoeven veel zonlicht en zandigen zavelgrond; de andere stellen geen bijzondere eischsn. Het gebruik van den naam Geranium voor Pelargonium, de welbekende markt- en perkplant, geeft noodeloos verwarring en is af te keuren.

Zeer karakteristiek is de vrucht van G. De vijf vruchtbeginsels zitten onderling vergroeid rondom een centraal gedeelte. Na de bestuiving groeit dit centrale deel met de stijlen tot een langen snavel uit, aan welks voet de vijf openspringende vruchten zijn gezeten. De stijlen springen bij rijpheid van onderen naar boven boogvormig van de centrale zuil los, en nemen de vruchten mee, waaruit dan het zaad geslingerd wordt. Zie plaat Vruchtvormen fig. 8.