Geep - Belone vulgaris Flem. Fr. orphie, Hd. Hornhecht, Eng. garpike, visch uit de familie der Scombresocidae. Lichaam lang, rolvormig, zijdelings eenigszins afgeplat met ver naar achteren geplaatste rug- en aarsvin, staartvin diep ingesneden.
Bek lang snavelvormig, onderkaak langer dan de bovenkaak. Schubben dun, vallen spoedig uit. Rug zwartgroen, zijden zilverkleurig, buik wit. Kieuwdeksels dun en doorschijnend. Zeer kenmerkend is de heldergroene kleur der beenderen. De geep bereikt een lengte van 70 tot 80 cm. en komt in zee, slechts zelden in brak water voor.
Aan onze kust verschijnt de geep ieder voorjaar in dichte scholen en zoekt ondiepe plaatsen binnengaats voor de voortplanting op. In de Noordelijke Zuiderzee worden de eieren op de wiervelden afgelegd. Deze eieren zijn bolvormig en dicht bezet met vrij lange haren, waarmede zij aan de bladeren van het zeegras bevestigd worden. Zij ontwikkelen zich daar in de maanden Mei en Juni. Na den paaitijd verlaten de gepen de kust weer.
Zoodra zich de eerste scholen vertoonen, wordt ijverig jacht gemaakt op de gepen, die voornamelijk in groote fuiken maar ook met zegens gevangen worden. Als voedsel wordt deze visch weinig geacht, ja, om de groene graten door menigeen verafschuwd, alhoewel hij heel goed eetbaar en versch gebakken zelfs bijzonder smakelijk is. Op vele plaatsen wordt de geep ook schoongemaakt (geschrobd) en gezouten en vervolgens gebezigd als aas voor de beugvisscherij.