Oosthoek encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 24-01-2019

Gasverlichting

betekenis & definitie

Gasverlichting - Feitelijk is iedere verlichting door middel van een vlam een g. In de kaarsvlam of petroleumlamp wordt het gas ter plaatse in de pit of de kous door de hooge temperatuur van de vlam zelve gemaakt. Algemeen wordt echter onder g. verstaan degene, die door middel van lichtgas plaats heeft. In vroeger jaren maakte men voor g. gebruik v. h. eigen lichtgevend vermogen v. h. gas in z.g. vleermuisbranders, Argandbranders e. a. Deze lichtuitstraling wordt veroorzaakt door gloeiende kooldeeltjes, die in de vlam door de z.g. zware koolwaterstoffen van het gas werden afgescheiden. (Zie ook GASBEREIDING, slot.) Het was dus van veel belang, dat het gas veel van deze koolwaterstoffen en daarmede een hooge lichtkracht bezat. Deze wijze van g. is vrijwel volledig verdrongen door het gasgloeilicht, zoodat thans het lichtgevend vermogen v. h. gas van zeer ondergeschikt belang is geworden.

Bij het gasgloeilicht, een uitvinding v. d. Oostenrijkschen scheikundige Auer von Weisbach, wordt langs indirecten weg de verbrandingswarmte v. h. gas ter verlichting benut. De vlam wordt eerst door luchttoevoeging tot het gas in den Bunsenbrander niet lichtgevend gemaakt, zoodat geen hinderlijke koolstofafscheiding kan plaats hebben. Men kan tot ongeveer de helft v. d. totaal benoodigde luchthoeveelheid toevoegen. Het door de mengbuis stroomende gas-luchtmengsel bevat dan ongeveer 26—30% gas en 74—70% lucht. Wordt de hoeveelheid lucht nog meer vergroot, dan wordt de explosiegrens overschreden en de vlam „slaat in”. Brengt men nu in de Bunsenvlam een gloeilichaam (zie GLOEIKOUS) dan verkrijgt men het gasgloeilicht, dat zoowel in staanden als hangenden vorm wordt uitgevoerd.

De Bunsenbrander bestaat uit drie deelen: de does, de mengbuis en het brandermondstuk. De does is een dopje met 1—5 fijne gaatjes, die voor een goede werking open moeten zijn. Daar zich op den duur stof op de does verzamelt, moet deze met tusschenpoozen van maanden eens met een borsteltje of doek worden schoongemaakt, in ieder geval bij het het opzetten van een nieuwe kous (niet onnoodig prikken met spelden of naalden, tenzij de gasdoorlaat beslist te gering is). Men kent ook z.g. regeldoezen, waarvan de uitstroomingsopening door een schroefje vergroot of verkleind kan worden. De werking v. d. does is het gas in één of meer fijne stralen te doen uitstroomen met zoodanige snelheid, dat een deel der benoodigde lucht door de luchtopeningen om de does wordt aangezogen en de vlam daardoor niet lichtgevend wordt gemaakt. Onder normale voorwaarden zuigt 1 vol. gas 2—3 vol. lucht aan. In de mengbuis, die onderaan van genoemde luchtopeningen is voorzien, worden gas en lucht gemengd, terwijl het brandermondstuk aan de vlam den meest gewenschten vorm geeft en door een metaalgaas het inslaan der vlam zooveel mogelijk belet.

Bij een brander, die slecht licht geeft, verzuime men niet ook dit gaasje schoon te maken, waarvan door roest of stof de mazen kleiner kunnen zijn geworden. De instelling van lucht en gas moet zoodanig zijn, dat de vlam, zonder kous en glas brandend, een groenachtige binnenkegel vertoont. Behalve de door den gasstroom aangezogen, z.g. primaire lucht is nog een tweede luchthoeveelheid, de z.g. secundaire, ter volledige verbranding v. h. gas noodig, die aan de oppervlakte van de gloeikous bij het gas komt. Deze secundaire lucht kan op twee manieren worden toegelaten, òf van onderen door de vlam te plaatsen in een cylinderglas òf wel men kan de lucht onder den brander afsluiten met een luchtdop en de lucht van ter zijde laten toetreden door een gaatjesglas. Gebruik van een dergelijk gaatjesglas, doch zonder luchtdop, geeft te veel luchttoevoer. — Bij hangend gloeilicht is de Bunsenbrander omlaag gericht; de vlam is korter en buigt om, het gloeikousje is komvormig, aan de onderzijde gesloten en meestal door een korten glascylinder of peervormige glazen kok omgeven. Afgezien van de meer sierlijke uitvoering, biedt de gunstige lichtstraling omlaag economische voordeelen. Het verkrijgen van een goede aanzuiging van primaire lucht is bij hangend licht moeilijker dan bij staand, daar de hier sterk verwarmde mengbuis de strooming tegenwerkt door verhitting v. h. gas-luchtmengsel. Daarom zijn hangende branders gevoeliger voor te lage gasdrukking dan staande.

Daar bij een hangenden brander de verhouding van gas en primaire lucht eerder gestoord wordt dan bij een staanden brander, zijn bij den eersten regelbare doezen en dito luchtopeningen bepaald noodzakelijk. De figuur geeft de afbeelding van den bekenden Graetzinbrander. Bij F bevindt zich de does, waarvan de opening voor het gas regelbaar is door middel van de schroef J. De luchtopeningen L zijn te regelen door het stangetje D te draaien. M is het injectorbuisje, dat in de mengbuis uitmondt. Deze is van koper; het onderste mondstuk B is van speksteen; hieraan wordt het kousje opgehangen. K is het trekglaasje, E zijn een paar schilden, welke dienen om de verbrandingsproducten zijdelings af te voeren en te voorkomen, dat deze bij de luchtgaten komen en daar in plaats van lucht aangezogen zouden worden. Bij N bevindt zich in de mengbuis een metaalgaasje om het rustig branden der vlam te bevorderen; zonder dit gaasje ontstaat een wapperen van de vlam.

Staande branders functioneeren nog goed bij 25 mM. waterdruk, een hangende brander behoeft voor goede werking minstens 30 mM. Bij het hangende „Mundus”-gloeilicht worden zeer korte gloeikousjes gebruikt, waardoor deze direct onder het spits v. d. binnenkegel der vlam zijn aangebracht, waar volgens onderzoekingen van Dr. Killing de hoogste temperatuur heerscht. Zoodoende wordt een zeer gunstige lichtuitstraling omlaag bereikt. Bij de allerbeste gasbranders, zooals genoemd Mundus-licht, is men er in geslaagd het gasverbruik te beperken tot slechts ruim 0,6 liter per uur voor iedere kaars lichtsterkte, dit is voor een zelfde lichteffect een ± 17 x kleiner gasverbruik dan bij den ouden vleermuisbrander.

Hieronder volgen eenige gegevens betreffende lichtsterkte en verbruik van gasbranders: de oude vleermuisbrander gebruikte per kaars (Hefnerkaars, aangeduid door H.K.) 7 —10 L. gas per uur. Onder den brander is een drukking van 21 mM. noodig, liefst niet veel meer. De Argandbrander gebruikt 6—8 L. per H.K. per uur. De lichtsterkte bedraagt gewoonlijk 20 —40 kaarsen. De normale staande Auer-gloeilichtbrander gebruikt bij een druk van 35 mM. 115—120 L. gas per uur.

Met een goed nieuw kousje bedraagt de lichtsterkte in horizontale richting gemeten 90—100 H.K., na 500 uren branden v. h. kousje ± 70 H.K., gemiddeld ongeveer 80 kaarsen. De hangende Graetzinbrander gebruikt 90—100 L. gas per uur en geeft als gemiddeld omlaag uitgezonden lichtsterkte (gem. onderste hemisferische lichtsterkte) 100 tot 120 H.K. Deze lichtbron zendt ongeveer evenveel licht horizontaal als verticaal uit, doch het maximum onder ± 45° schuin omlaag. De normale hangende Mundus-brander gebruikt eveneens ± 90 L. per uur en geeft de maximum-lichtuitstraling verticaal omlaag. In deze richting kan hij een lichtsterkte van 135 kaarsen bij genoemd gasverbruik bereiken.

Ook kent men de z.g. persgas-verlichting. Wil men nl. nog meer lucht toevoegen, zoodat bijna alle voor de verbranding noodige lucht als primaire lucht wordt meegezogen, dan moet men zijn toevlucht nemen tot hoogeren gasdruk. Men kan drie systemen toepassen: 1) Het gas door een compressor onder hoogeren druk brengen (gewoonlijk 1,35—1,4 M. waterzuil) en het onder deze hooge drukking uitstroomende gas lucht uit de atmosfeer doen meezuigen (persgas-systeem). 2) Men kan de lucht comprimeeren, onder hoogeren druk doen uitstroomen en gas laten meevoeren, dat uit de gewone leiding stroomt (persluchtsysteem). 3) Men kan vooraf lucht bij het gas voegen, zoodanig dat een mengsel ontstaat, dat nog niet zelfbrandbaar is en dit mengsel onder een hoogeren druk brengen en doen uitstroomen (gemengd systeem, Selas-licht). Het eerste systeem wordt het meeste toegepast. Met persgaslampen kunnen lichtsterkten van 1000 —2000 kaarsen worden bereikt. Uit den aard der zaak dient deze verlichting in hoofdzaak voor buitenverlichting, zooals van straten, pleinen, stationsemplacementen, enz. Een slechte gasverlichting wordt veelal geweten aan de hoedanigheid van het gas, doch vindt veelal haar oorzaak in slecht onderhouden of gebrekkig geregelde branders, soms ook in te nauwe of gedeeltelijk verstopte toevoerleidingen.

< >