Framboos - is de vrucht (veelvuldige steenvrucht) van den Frambozestruik; Rubus idaeus. De stamsoort groeit in het wild zoowel in N.-Europa en Azië als in N.-Amerika ; ook in ons land, meestal op open plaatsen tusschen kreupelhout. De gekweekte verscheidenheden hebben meer en grootere vruchten, die veelal rood doch ook wel geel, zelfs geelachtig wit zijn.
Behalve de teelt voor eigen gebruik was in 1912, 236 H A. beplant voor den handel, waarvan 188 H.A. in N.-Brabant (vooral op de zandgronden bij Princenhage, Etten en Zundert), 14 H.A. in Gelderland, 9 H.A. in Zeeland en in Friesland, 8 H.A. in Groningen, enz. In 1917 werd hiervan geoogst : 3.210.000 K.G. vruchten, waarvan o.a. 12—13000 K.G. in de apotheken verwerkt werden.
De teelt is eenvoudig. De bloemen en vruchten ontwikkelen op de stengels, die het voorafgaande jaar uit den wortelstok opgeschoten zijn; deze stengels sterven na de vruchtdraging af. Zij worden vervangen door nieuwe stengels, die daarnaast opgroeiden en die, ongedekt, gedurende den winter overbleven om in den komenden zomer vrucht te geven.
Men kweekt voort door deeling van oudere planten, in den herfst of in het vroege voorjaar. Een enkele éénjarige stengel, van goede wortels voorzien, vormt reeds een plant. Men kort dezen stengel, bij het planten, in tot op ± 35 c.M. lengte en plant bij voorkeur op rijen, in diep omgewerkten, goed met varkensmest bewerkten grond. De afstand der planten bedraagt 10 —25 c.M. in de rij; de rijen zelf hebben 1 M. tusschenruimte. Het is goed om elk voorjaar de stengels, die dien zomer zullen bloeien, ieder afzonderlijk aan te binden aan een ijzerdraad, dat op 75 c.M. afstand van de rij en op 75 c.M. hoogte boven den bodem gespannen is.
De nieuwe scheuten hebben hierdoor meer ruimte en de door het aanbinden om gebogen stengels vormen beter bloemen. Voor den handel teelt men o.a. de volgende verscheidenheden: Hornet, Superlatief, Surpasse Fallstaff ; voorts nog voor eigen gebruik: Des quatre saisons en Gele Engelsche. De zoogenaamde wormpjes in de frambozen zijn larfjes van een kevertje, Byturus, dat tijdens den bloei, door afschudden in de vroege ochtenduren, kan gevangen worden. Voorts wordt de z.g. „roode worm”, het rupsje van een klein motvlindertje, Lampronia, bestreden door zorgvuldig bespuiten der frambozenstruiken met een 8% oplossing van carbolineum (merk A der Nederl. Pomolog.-vereeniging) door middel van een goeden pulvérisateur.