Oosthoek encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 19-01-2019

Executie

betekenis & definitie

Executie - tenuitvoerlegging, heeft ten doel den schuldeischer te verschaffen wat hem rechtens toekomt, maar de schuldenaar in gebreke blijft hem te praesteeren. Zij bestaat in het aanwenden van maatregelen, welke hetzelfde resultaat teweegbrengen, als het handelen van den schuldenaar zou hebben gehad (rechtstreeksche, reëele e.), of welke ten doel hebben den onwil van den schuldenaar te buigen en hem alsnog te nopen datgene te doen, waartoe hij verplicht is (indirecte executie). De indirecte ex. komt vooral te pas in die gevallen, waarin het resultaat van de door den schuldenaar te verrichten handeling buiten hem om niet kan worden teweeggebracht, zooals bij eene praestatie op het gebied van kunst of letteren, het geven van inlichtingen, het afleggen van een eed, het doen van een verklaring, enz. — In den regel kan de schuldeischer niet eigenmachtig tot tenuitvoerlegging overgaan. Eigenrichting is in het algemeen niet geoorloofd.

Wie zijn recht wil handhaven, moet dit eerst door den rechter doen vaststellen. Niet altijd echter is dit noodig. Met name niet als het recht is omschreven in eene authentieke, i. h. b. eene notarieele akte, binnen het Rijk verleden (zie hieronder). Voorts niet in de verschillende gevallen, waarin de wet het recht geeft van parate e., d. i. van e. op eigen gezag, zonder voorafgaande vaststelling van het recht door den rechter, terwijl daarvan evenmin behoeft te blijken uit een notarieele akte. Deze gevallen zijn: de e. van het pand door den pandhouder (art. 1201 B.W.) en van het bezwaarde goed door den eersten hypotheekhouder die het beding van art. 1223 B.W. (onherroepelijke volmacht) heeft gemaakt, de betaling aan zich zelf door den commissionnair en door den makelaar in zeeassurantiën, die gelden van hun principaal onder zich hebben (artt. 81 en 684 lid 2 W. v. K.), het weghakken van doorschietende wortels en overhangende takken van boomen van een nabuur (art. 714 B.W.); voorts de verkoop, na bekomen verlof van den rechter, van onder den commissionnair berustende goederen van den committent door den commissionnair (artt. 82 en 83 K.) en van vervoerde goederen door den vervoerder of schipper (artt. 94—99, 498 en 755 K.), ter verhaal van de vorderingen uit het commissieresp. het vervoercontract. Aan de overheid is een recht van parate executie toegestaan in belastingzaken (zie DWANGBEVEL). Overeenkomst met dit voorrecht vertoont het geval van art. 180 Gem. wet, dat bepaalt, dat onder de uitvoering der verordeningen van den raad de bevoegdheid behoort tot het, des noods op kosten des overtreders, doen wegnemen, beletten of verrichten van hetgeen in strijd met die verordeningen wordt daargesteld, ondernomen of nagelaten. — Buiten de gevallen van parate e. moet de recht hebbende, om tot tenuitvoerlegging te kunnen overgaan, in het bezit zijn van een executorialen titel. Daaronder worden verstaan de grossen van de vonnissen, in de Nederlanden gewezen, en van de authentieke (notarieele) akten, binnen het koninkrijk verleden, welke aan het hoofd voeren de woorden: „In naam des Konings (der Koningin)” (artt. 430 en 436 Rv.). Dit wil niet zeggen, dat alle vonnissen en alle notarieele akten voor tenuitvoerlegging vatbaar zijn; ze zijn dit alleen voor zoover daaruit ten laste van een of van beide partijen dadelijk opvorderbare verplichtingen voortvloeien.

Vonnissen, door vreemde rechters of rechtbanken gewezen, en authentieke akten, buiten het Koninkrijk verleden, kunnen binnen het Koninkrijk niet worden tenuitvoergelegd, behalve in de gevallen, uitdrukkelijk bij de wet vermeld. Er is slechts ééne wettelijke uitzondering van dien aard, welke de opmaking van de avarij-gros door een vreemden rechter betreft (art. 724 K). Bovendien komen in enkele traktaten bepalingen voor omtrent de vatbaarheid voor tenuitvoerlegging van daarin aangewezen vonnissen van vreemde rechters. — In het tweede boek van het Wetb. van Burg. Rechtsv. worden slechts twee middelen van e. geregeld: het beslag en de lijfsdwang of gijzeling. De lijfsdwang, bestaande in vrijheidsberooving, is een indirect middel van e., dat slechts in bepaalde in de wet genoemde gevallen kan worden toegepast; het beslag, dat leidt tot tegeldemaking van de goederen van den schuldenaar en dus aan den executant geld verschaft, kan alleen dienen tot e. van geldvorderingen en van vorderingen van anderen aard, nadat deze in geldvorderingen zijn omgezet. Algemeene voorschriften omtrent de rechtstreeksche e. van vorderingen, die niet zijn geldvorderingen, ontbreken geheel. Vandaar dat de mogelijkheid daarvan niet geheel vaststaat. Art. 1276 B.W. bepaalt, dat de schuldeischer in eene verbintenis om niet te doen het recht heeft de vernietiging te vorderen van hetgeen strijdig met de verbintenis is verricht en zich door den rechter kan doen machtigen, op kosten van den schuldenaar, het gedane te doen vernietigen; art. 1277 B. W., dat de schuldeischer in een verbintenis om te doen (een geven daaronder niet begrepen), ingeval de verbintenis niet wordt ten uitvoer gebracht, kan gemachtigd worden zelf die verbintenis te doen uitvoeren op kosten van den schuldenaar.

Langs dezen weg kunnen de genoemde verbintenissen dus worden tenuitvoergelegd, doch wat de verbintenis om te doen betreft uit den aard der zaak alleen, als wat de schuldenaar verplicht is te doen door een ander dan dezen kan worden gedaan, zonder daardoor van aard te veranderen, en wat de verbintenis aangaat om niet te doen, indien wat gedaan is weer ongedaan gemaakt kan worden door een ander dan den schuldenaar. Is het een of het ander niet mogelijk, dan zal de schuldeischer in den regel zich moeten tevreden stellen met vergoeding van kosten, schade en interessen. In den regel, daar in vele gevallen de uitspraak van den rechter kan treden in de plaats van de handeling van den schuldenaar, en dus op deze wijze het resultaat kan worden teweeggebracht, waarop de schuldeischer recht heeft. Ook dit is tenuitvoerlegging. In de wet zijn hiervan verschillende voorbeelden te vinden (art. 12171id3,1239—1241, 1445 B W., artt. 618.619,624 Rv). Daar echter eene algemeene bepaling ontbreekt, is het betwist, of de rechter ook buiten de in de wet genoemde gevallen zijne beslissing in de plaats kan stellen van de handeling, waartoe de schuldenaar verplicht was. Mogelijk is dit steeds, als de door den schuldenaar te verrichten handeling uitsluitend bestaat in een door hem af te leggen verklaring. — In een aantal artikelen, door de Kinderwetten in het B. W. gevoegd, is de tenuitvoerlegging geregeld van rechterlijke vonnissen en beschikkingen, waarbij de afgifte van minderjarige kinderen wordt bevolen, zoo noodig met hulp van de openbare burgerlijke macht (artt. 261, 285a, 301b, 374e bis, 439a en 440b bis B. W.). Voorts wordt in artt. 122 v., 529 en 584 Rv. voor bepaalde gevallen de ontruiming van huizen enz. geregeld en in de artt. 56—59 van de Onteigeningswet de tenuitvoerlegging van vonnissen van onteigening. — In het algemeen is niet geregeld de rechtstreeksche (reëele) e.: 1) van zakelijke vorderingen, hetzij tot afgifte of ontruiming van zaken, zooals de revindicatie, hetzij tot opruiming bij inbreuken op eigendom, bezit of eenig ander zakelijk recht, 2) van vorderingen uit een verbintenis om te geven, zooals bij koop, huur, enz. Wat de onder 1) genoemde vorderingen betreft, neemt de rechtspraak zonder eenige uitzondering in den ruimsten zin de mogelijkheid van reëele e. aan.

De rechter machtigt den eischer steeds tot tenuitvoerlegging door ontruiming, opruiming, uitlevering, inbezitstelling, herstel, uitvoering, enz. met behulp van den sterken arm, dit zoowel bij toewijzing van de revindicatie, als van bezitsacties, van vorderingen tot ontbinding van overeenkomsten betreffend onroerend goed, van vorderingen tot handhaving van een zakelijk recht, van vorderingen wegens onrechtmatige daad, als deze bestaat in een aantasting van den eigendom of van eenig zakelijk recht, enz. Daarentegen bestaat geen eenstemmigheid over de mogelijkheid van reëele e. van verbintenissen om te geven. Voorbeelden van reëele e. van het recht op feitelijke levering van onroerend goed krachtens koop- of huurovereenkomst, aangegaan bij notarieele akte of vastgesteld bij vonnis, door middel van inbezitstelling, komen voor. Reëele e. van verbintenissen tot het geven van roerende zaken kent de praktijk echter niet. Toch schijnt zij te worden ondersteld door art. 1272 B. W., dat den schuldenaar tot vergoeding van kosten schaden en interessen gehouden acht, indien hij zich in de onmogelijkheid heeft gesteld om de zaak te leveren of voor derzelver behoud niet behoorlijk heeft gewaakt, niet ook als de mogelijkheid om te leveren wel bestaat; bovendien bepaalt art. 1303 uitdrukkelijk dat degene, te wiens opzichte de verbintenis niet is nagekomen, de keus heeft om de andere partij, indien zulks mogelijk is, tot de nakoming der overeenkomst te noodzaken, wat wel niet anders dan langs den weg van reëele e. kan geschieden. Wat betreft de levering van onroerende goederen volgens art. 671 B. W. door de overschrijving van de akte van overdracht in de daartoe bestemde registers, wordt verschillend gedacht over de vraag, of deze buiten den schuldenaar om kan worden bewerkstelligd, indien deze weigert tot het opmaken der akte mede te werken. Enkele malen is beslist, dat het vonnis van den rechter, waarin de verplichting van den schuldenaar wordt vastgesteld om zijne medewerking tot het opmaken der akte van overdracht te verleenen of wel om te leveren, in geval van weigering aan dit vonnis te voldoen, in de plaats zal treden van de akte, bijgevolg in de registers kan worden overgeschreven; de Hooge Raad wil hiervan echter niet weten; volgens arrest van 23 Juni 1899, W. 7302, beteekent „akte” in art. 671 B. W. een geschrift, met medewerking van beide partijen tot stand gebracht. Rechtstreeksche tenuitvoerlegging van de verbintenis tot eigendomsoverdracht door levering wordt daardoor uitgesloten. — Een zijdelingsche dwang tot nakoming eener verplichting ligt in de veroordeeling van den schuldenaar tot betaling van een bepaald bedrag voor iederen dag of voor eenig ander tijdsverloop, gedurende welken hij, na beteekening van het vonnis, houdende zijne veroordeeling tot het verrichten eener praestatie, in gebreke blijft daaraan te voldoen.

Herhaaldelijk heeft de Hooge Raad beslist, dat zoodanige voorwaardelijke veroordeeling geoorloofd is, mits als schadevergoeding wegens de niet-voldoening door den schuldenaar aan zijne bij het vonnis geconstateerde verplichting, niet als straf of boete ter verzekering van kracht en uitvoering aan des rechters uitspraak. Niettemin bestaat in de rechtspraak in geenen deele eenstemmigheid op dit punt: noch over de vraag, of zoodanige veroordeeling ooit toegelaten is, noch hierover of zij mogelijk is alleen als schadevergoeding dan wel alleen als dwangmiddel (boete) of wellicht in beide opzichten. In Frankrijk daarentegen heeft de rechtspraak aan dit middel van e. groote ontwikkeling gegeven. Zie ASTREINTE. Zie verder EXECUTORIAAL BESLAG, benevens RANGREGELING. Een algemeene e. van het geheele vermogen van den schuldenaar, die in den toestand verkeert, dat hij heeft op gehouden te betalen, ten behoeve van al zijn schuldeischers, is het Faillissement. — In het algemeen is de deurwaarder de persoon, die executeert. De overhandiging van het vonnis of van de authentieke akte, welker uitvoering men begeert, aan den deurwaarder, machtigt dezen tot het doen van de geheele e., uit dit vonnis of uit die akte voortvloeiende, met uitzondering alleen van die bij lijfsdwang, waartoe een bijzondere volmacht vereischt wordt (434 Rv.).