Oosthoek encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 19-01-2019

Exceptie

betekenis & definitie

Exceptie - een middel van verdediging of verweer tegen een ingestelden eisch. De middelen van verdediging of verweer worden wel onderscheiden in excepties en verdediging ten principale. De onderscheiding is echter onzeker. Welke middelen van verdediging tot de excepties behooren staat allerminst vast.

In het Burg. Wetb. wordt de uitdrukking exceptie(s) in verschillende artikelen aangetroffen, blijkbaar in de algemeene beteekenis van verweer of verdediging. De onzekerheid van het begrip exceptie staat hiermede in verband, dat de middelen van verdediging naar zeer verschillende kenmerken in twee groepen kunnen worden gesplitst, die dan als verdediging ten principale en exceptie worden onderscheiden. Zoo kan men die middelen naar hunnen inhoud splitsen:

a. in verdedigingen, die niet of wel bestaan in een beroep op een eigen recht van gedaagde tegenover dat van eischer; het beroep op een eigen recht heet dan exceptie en deze beteekenis schijnt in het Rom. procesrecht aan exceptio te zijn gehecht;
b. in verdedigingen, die al of niet bestaan in eene volstrekte ontkenning van het door den eischer beweerde recht, doordat hetzij de aangevoerde feiten hetzij de daaraan toegekende rechtsgevolgen worden betwist; de verdediging waarbij het beweerde recht niet volstrekt wordt ontkend, is een exceptie in dezen zin;
c. in verdedigingen, die zich al of niet richten tegen den feitelijken grondslag van den eisch; de verdediging, die den feitelijken grondslag onaangetast laat, is eene exceptie;
d. in verdedigingen, waarbij de verweerder al of niet nieuwe feiten in het proces brengt, welke liggen buiten den feitelijken grondslag van den eisch, en des noodig door hem moeten worden bewezen; de verdediging, waarbij de bewijslast op den verweerder rust, is eene exceptie. Ten slotte worden uit een zuiver processueel oogpunt die verdedigingen excepties genoemd, waarbij de verweerder zoogen. kan persisteeren, d. w. z. die hij afzonderlijk kan aanvoeren en waarover de rechter eene beslissing moet geven, alvorens de verweerder zijn verdere verdediging behoeft voor te dragen. Naar gelang van haar strekking worden de, excepties genoemde, verdedigingen onderscheiden in:
1) declinatore excepties, welke de strekking hebben, dat de rechter zich van kennisneming der zaak onthoude; deze zijn de excepties van a. onbevoegdheid des rechters, b. aanhangig geding, c. verknochtheid, d. nietigheid van dagvaarding en e. uitsluiting van het ingestelde rechtsmiddel (hooger beroep, cassatie, enz.);
2) d i l a t o r e excepties, welke de strekking hebben, dat de eisch vooralsnog niet kan worden toegewezen; als voorbeelden worden genoemd het beroep van erfgenamen op het recht van beraad en van borgen op het recht van uitwinning en op dat van schuldsplitsing;
3) perempt o r e excepties, welke strekken tot afwijzing van den eisch voor altijd. Juist om deze strekking worden in den regel de peremptore excepties proces-rechtelijk op dezelfde wijze behandeld als de zgn. verdedigingen ten principale en worden ze door de rechtspraak ook onder deze verdedigingen en niet onder de excepties begrepen. Voor ons procesrecht heeft de onderscheiding, sedert de wijziging in 1896 in het Wetb. v. Burg. Rechtsv. gebracht, alleen beteekenis bij de toepassing van de artt. 141 en 348. Art. 141 lid 2 bepaalt, dat de verweerder gehouden is in zijne conclusie van antwoord alle excepties en zijn antwoord ten principale tegelijk voor te dragen, op straffe van verval der niet voorgedragene excepties. Wat hieronder excepties en onder antwoord ten princ. moet worden verstaan, is betwist.

Juist schijnt, dat als excepties zijn te beschouwen die verweermiddelen, welke vóór de wijziging van 1896 afzonderlijk moesten of mochten worden voorgesteld. Volgens art. 348 lid 2 mag de oorspronkelijke verweerder in hooger beroep nieuwe weren van rechten inbrengen, mits deze een verdediging ten principale opleveren. Hieronder zijn door de rechtspraak steeds alle zgn. peremptore excepties begrepen. In de praktijk wordt bij de toewijzing van een zgn. exceptief verweer eene niet-ontvankelijkverklaring van den eischer uitgesproken, bij toewijzing van een verweer ten principale de eisch ontzegd. Deze onderscheiding steunt niet op de wet. Met het oog op de onzekerheid omtrent de grens van beide soorten van verweer, wordt veelal door den gedaagde zoowel het een als het ander gevraagd; hij concludeert tot niet-ontvankelijkverklaring, immers ontzegging van den eisch.