Oosthoek encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 19-01-2019

Erwt

betekenis & definitie

Erwt - Een der oudste cultuur-gewassen, waarvan reeds zaden zijn gevonden in de resten der Zwitsersche paalwoningen. Men onderscheidt gewoonlijk twee soorten, n.l. de gewone erwt of Pisum sativum en de grauwe erwt of Pisum arvense. Behalve andere botanische verschillen zijn de zaden der gewone erwt gewoonlijk bolrond, die van de grauwe erwt meestal hoekig.

Van beide soorten bestaan vele rassen. De meeste echter worden als peulen en doperwten als tuinbouwgewas verbouwd, zoodat het getal landbouwrassen betrekkelijk klein is.

Het meest wordt als landbouwgewas verbouwd de groene kortstam-erwt, welke in rijpen toestand een uitmuntend eiwitrijk menschelijk voedsel (erwtensoep) levert. Soms willen de erwten slecht week koken, hetgeen in verband schijnt te staan met den aard van den bodem, waarop ze zijn gegroeid (kalkrijk, fosfarzuurarm). Op zulke gronden worden wel kroonerwten (met grootere, eveneens groene ronde zaden) of schokkererwten (groote, groene, hoekige zaden) verbouwd. Deze beide rassen worden niet op kookproef verkocht, doch bij voorkeur verwerkt tot de z.g. spliterwten door ze machinaal van de zaadhuid te ontdoen, waarna de beide zaadlobben vaneen vallen. Tot de grauwe erwten behooren b.v. de blauwpeulde erwt of slakerwten of wijker vale; verder rozijnerwten, kapucijners, enz. Deze hebben langere stengels, zoodat ze met uitzondering van de blauwpeulen, niet alleen verbouwd kunnen worden doch met rijshout of gemengd met veldboonen steun moet worden gegeven.

Erwten worden op alle gronden verbouwd; in den landbouw echter het meest op kleigrond. Vele ziekten en gevoeligheid voor weersinvloeden maken erwten helaas dikwijls tot een minder zeker kultuurgewas. Toch is de teelt in den loop der jaren toegenomen: van 8337 H.A. in 1851 tot 26230 H.A. in 1914. De teelt heeft groote beteekenis in Zeeland; verder in Groningen, Z.-Holl., N-Brab., Friesland en N.-Holl. De opbrengsten loopen zeer uiteen; gemiddeld 30 H.L. per H.A. Erwten eischen weinig of geene stikstof bemesting; ze laten het land in een goeden toestand voor andere gewassen achter. E. worden begin Maart tot half April, meestal op rijen gezaaid. Hoeveelheid zaaizaad per H.A. 1,5—2,5 H.L. Tijd van rijping eind Juli tot begin Augustus. Behalve het zaad, waarvan de mindere kwaliteiten een zeer gewaardeerd voedsel voor alle veesoorten geven, levert een erwtengewas bovendien uitstekend voederstroo, mits de oogst onder gunstige weersomstandigheden plaats vond.

De erwt is ook een belangrijke plant in de groententeelt. Men onderscheidt hier doperwten en peulen; van de eerste worden alleen de onrijpe vruchten gegeten, van de andere de geheele onrijpe vrucht. Erwten worden vooral als veevoeder gebruikt, wanneer zij niet geschikt zijn voor menschelijk voedsel, omdat zij niet goed gaar willen koken of omdat zij aangevreten of op een of andere wijze van mindere kwaliteit zijn. Van de akkererwt, Pisum sativum, kweekt men enkele variëteiten speciaal voor veevoeder. E. zijn vrij rijk aan stikstofhoudende stoffen, hoewel armer dan boonen.

Daarentegen zijn zij rijker aan vet en zetmeel. Aan paarden voedert men alleen erwten, als zij zeer hard moeten werken en dan kunnen zij nog slechts een deel van het haverrantsoen vervangen. Aan runderen geeft men meer erwten, vooreerst aan mestrunderen, doch ook aan melkvee. Aan mestvarkens geeft men wel grofgebroken erwten, waarvan de invloed op smaak en stevigheid van het spek gunstig is.

< >