Elft - (Clupea alosa), trekvisch van de familie der haringachtigen (zie HARINGACHTIGE VISSCHEN). Heeft een Zuidelijker verspreiding dan de nauwverwante Fint. Lichaam van den bekenden haringvorm, zijdelings platgedrukt, met een rugvin zonder stekels. Schubben met fraaien parelmoerglans doch los ingeplant, zoodat zij gemakkelijk verloren gaan.
Op iederen schouder meestal een donkere vlek. Zeer kenmerkend ter onderscheiding van de Fint zijn de uiterst talrijke, lange, fijne stekels der kieuwbogen, die een zeeftoestel vormen, waardoor het in hoofdzaak uit kleine schaaldieren bestaande voedsel dezer visschen wordt tegengehouden. Is de grootste onzer inheemsche haringachtigen, bereikt een lengte van 70 tot 80 cM. en komt niet alleen in zee- en brakwater, doch ook in zoetwater voor. De elft trekt n.l. evenals sommige andere visschen in het voorjaar van uit zee de rivieren op om zich daar voort te planten en zoekt daarvoor bij voorkeur ondiepe, zandige plaatsen op. In stille, warme nachten in de maanden Mei tot Juli kan men daar soms het geruisch der in het ondiepe water plassende paaiende elften hooren. In den zomer treft men de jonge elftjes in het brak water gebied onzer benedenrivieren aan. Deze dragen, vooral wanneer zij grooter zijn en den leeftijd van een twee jaren hebben bereikt, den naam van „plassen”.
De elft is een belangrijk nevenprodukt der zalmvisscherij, doch er wordt ook speciaal jacht op gemaakt met zgn. elft-drijfnetten (zie VISCHTUIGEN). In de laatste jaren is de vangst ten onzent sterk afgenomen, vermoedelijk tengevolge van een te sterke bevissching. Kunstmatige teelt dezer visschen is mogelijk, doch werd tot dusverre in Europa nog niet in het groot toegepast. Gesloten tijd van 21 Juni-28 Februari. Minimummaat geen. De elft wordt bij ons evenals zalm gerookt, doch ook gestoofd, gekookt en ingelegd in azijn genuttigd.