Draaiziekte, - een eigenaardige ziekte van het schaap, de geit en het rund, enz., maar vooral bij eerstgenoemd dier optredend. De eerste verschijnselen bestaan in zwakte en in abnormale houding van den kop, in allerlei onwillekeurige bewegingen en een onzekeren gang. Deze verschijnselen worden veroorzaakt door een blaasworm en wel van den lintworm Taenia coenurus, die leeft in den dunnen darm van den hond. Doordat de schapen met hun voedsel proglottiden of oncosphaeren opnemen, infecteeren zij zich; de oncosphaeren dringen door den darmwand, trekken door het lichaam om in de hersenen of het ruggemerg tot rust te komen.
Op deze plaatsen ontwikkelen zich dan langzamerhand blaaswormen, Coenurus cerebralis, welke de genoemde verschijnselen veroorzaken. Deze houden echter na eenigen tijd op; de normale toestand herstelt zich. Maar wanneer de Coenurus volwassen is geworden — na 4 tot 6 maanden — treden de eigenlijke verschijnselen der draaiziekte op; het schaap beschrijft kringen, die kleiner en kleiner worden, totdat het neervalt; na eenige weken gaat het gewoonlijk te gronde door uitputting of verlamming. Bevindt zich een enkele blaas in de hersenen, dan draait het schaap naar denzelfden kant, waar deze zich bevindt; komen er meerdere blaaswormen op verschillende plaatsen voor, dan zijn de bewegingen van het schaap meer samengesteld; vindt men ze in het ruggemerg, dan verlammen lendestreek en achterpooten, waardoor het schaap zich alleen met de voorpooten voortkruipende bewegen kan. Vooral in vochtige streken komt deze ziekte voor, omdat de eieren en oncosphaeren in vochtige omgeving gedurende drie weken levend blijven; bij uitdrogen verliezen zij echter spoedig het vermogen om schapen te infecteeren. De honden infecteeren zich door het eten van met blaaswormen besmette deelen van een schaap, b.v. de hersenen; door dit te verhinderen, kan men de ziekte voorkomen.