Oosthoek encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 13-12-2018

Dijk

betekenis & definitie

Dijk (waterb., zie POLDER), aarden wal, dikwijls met eene steenglooiïng versterkt, en meestal dienstdoende om langs rivieren of zee gelegen landen tegen overstrooming te beschermen. Soms dienen de dijken om het „régime” der rivieren bij hoog water te verbeteren. Zij beperken den omvang van het winterbed en versterken en leiden den stroom.

Daarin schuilen echter nadeelen, nl. het peil van het hoogwater wordt verhoogd, de vruchtbare zinkstoffen worden aan de stroomopwaarts gelegen landen onttrokken, achter de dijken wordt tevens kwel- of grondwater gevormd, dat nadeelig is voor den landbouw. Sommige dijken zijn niet bestemd om het hoogste water te keeren en worden wel eens zomerdijken genoemd. Doch meestal is het keeren van het hoogste water en de bescherming tegen overstrooming het hoofddoel; men bekomt alsdan winterdijken of watervrije dijken.


Men onderscheidt bij een dijk:
a b dijkkruin.
a c buiten-talud of talud langs de waterzijde.
b d binnen-talud of talud langs de landzijde.
e c buitenberm.
d f binnenberm.
c teen of benedenrand van den dijk.
d hiel van den dijk.


De afstand tusschen de dijkkruin en het hoogste water hangt van de plaatselijke omstandigheden af. Er dient nl. rekening gehouden te worden met eventueelen golfslag, ijsgang, enz. Als gemiddelde cijfers kan men wel 0,5 tot 1,20 M. aannemen; de breedte der kruin is gew. zóó bemeten, dat zij bij de hoofddijken als rijweg dienst kan doen om bij eventueele doorbraken herstellingsmateriaal te vervoeren. Het buitentalud is min of meer steil naar den aard van de gebruikte dijkspecie, en het al of niet aanwezig zijn van een beschermingsmateriaal (steen of beton). Met het oog op de verhooging der kwellengte wordt het buiten-talud meestal ondoordringbaar gemaakt of verdedigd door metselwerk, kleibedekking, enz. Het binnentalud is uit den aard der zaak bijna nooit verdedigd, maar eenvoudig bekleed met graszoden. Een zekere poreusheid lijkt aanbevelenswaardig met het oog op dijkbreuk. De buitenberm wordt ook dikwijls ondoordringbaar gemaakt, bijv. door kleibekleeding, ten einde ondermijning te verminderen (De Ingenieur no. 33 1916).

Aan den kiel van het binnen-talud worden bijv. in de Betuwe ook kleidammen of kleikisten aangebracht ten einde de kwellengte te vergrooten. Deze kisten worden kwelkaden genoemd. De landen tusschen de watervrije dijken in het winterbed gelegen heeten uiterwaarden. Liggen de dijken onmiddellijk langs de rivier, dan noemt men ze schaardijken. Om het overstroomingswater bij een eventueele dijkbreuk te beletten verder landwaarts te dringen, legt men soms langs de hoofdrivieren hulpdijken of slaperdijken aan.

De dijkverdediging of bescherming der buitentaluds dient vooral verzorgd te worden, daar deze taluds een der meest kwetsbare deelen van den dijk vormen. Vroeger werd veel rijsbeslag ter verdediging aangewend. Thans begint deze verdediging meer en meer tot de geschiedenis te behooren, en neemt men zijn toevlucht tot steenglooiïngen. Daartoe begint men met het gelijkmaken en bekrammen van het talud en het verzekeren van den voet door perkoenpalen of zware steenen, op hun kant gezet. Op de krammat, rustende op de kleibekleeding,

worden brik of puinstukken gevlijd en eindelijk komt daarop de buiten-bekleeding uit goed in elkaar gezette zware steenen. Doomikschen, Lessineschen steen, of basalt, Basaltzuiltjes geven door hun groot specifiek gewicht, regelmatige vormen en groote hardheid zeer goede resultaten. Bij rivierdijken worden soms brikglooiïngen aangewend; het zijn staak of paalrijen, waartusschen harde brikken in kleispecie verstraat zijn. In de laatste jaren werd in Nederland tamelijk veel beton gebruikt, al of niet gewapend. Het systeem de Muralt is hiervan een interessant voorbeeld.

De verdediging bestaat uit betonplaten, welke door groote betonspijkers in het dijklichaam vastgezet worden. Zeedijken zijn in hoofdzaak op het zelfde principe gesteund als rivierdijken. Uit den aard der zaak zijn zij natuurlijk sterker en de verdediging moet bijzonder verzorgd worden. Het beloop der buitentaluds is gewoonlijk zeer flauw. Bij den Westkapelschen dijk varieert dit beloop bij dijkpaal 23 tusschen 6 op 1 en 20 op 1.