Oosthoek encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 15-11-2018

Champignon

betekenis & definitie

Champignon - 1) Psaliota campestris of Agaricus campestris, een hoedzwam met witten of geelachtigen hoed, van boven fijn schubbig of glad, de plaatjes aan de onderzijde eerst rosé, later koffiebruin, de steel met een manchet, wit, dik en gevuld, aan den voet wat knolvormig opgezwollen (zie plaat Zwammen, eetbare, fig. 13). Bij ons tamelijk zeldzaam, vooral op eenigszins vochtige weilanden, waar paarden grazen. Niet te verwarren met de uiterst vergiftige knolvliegenzwam (Amanita. phalloides). Het is een van de meest gezochte en smakelijkste eetbare zwammen, die over een groot deel van de gematigde en warme streken van het N.-lijk halfrond verspreid is.

Daarom is hij ook in kultuur genomen, vooral in Frankrijk, waar in onderaardsche verblijven groote kweekerijen zijn ingericht, die per jaar voor een waarde van 18 mill. gulden aan Ch. opleveren. Ook in Nederland heeft men dergelijke kweekerijen in de laatste jaren ingericht. Geschikt zijn daarvoor vochtige, vorstvrije, donkere ruimten, dus liefst kelders, waarin, na goed schoongemaakt te zijn, kweekbedden worden aangelegd van vooraf behoorlijk geprepareerden paardemest. Deze worden beplant met het zg. broed, nl. stukjes van het mycelium, waaruit na een week of 3 de draden van de Ch. zich beginnen te ontwikkelen, en na 6 weken de eerste champignons te voorschijn komen. C. hebben een aangenamen, nootachtigen reuk en smaak en zijn op die wijze al te onderkennen van de stinkende knolamaniet. Men verzamele bovendien nooit Ch. met spierwitte blaadjes onder aan den hoed, daar men dan vrij zeker met de verkeerde soort te doen heeft. Verder mag er om het knolvormige deel van den steel geen zak zitten en bovendien mag de hoed niet kleverig zijn.

2) een woekering van de zaadstreng, bij gecastreerde paarden, veroorzaakt door een schimmel (Botriomyces*). Er ontstaat een gezwel, dikwijls ter grootte van een aardappel, een vuist en nog grooter, dat oorzaak is, dat zich een zaadstrengfistel vormt met voortdurende etteruitvloeiïng. Ook kunnen zij op andere wijze door druk nadeel doen en zelfs ten gevolge hebben, dat het paard het been aan die zijde met maaiende beweging vooruit brengt. Men heeft vroeger wel genezing trachten te krijgen door toediening van joodkalium, doch gebleken is, dat operatief ingrijpen alleen tot geheel herstel kan leiden. Enkele malen zijn ook bij andere dieren zulke botriomycomen waargenomen.

< >