Oosthoek encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 19-01-2019

Zwammen

betekenis & definitie

Zwammen - hieronder verstaat men meest die vormen der Schimmels of Fungi, die zich door een groot vruchtlichaam onderscheiden, b.v. de paddestoelen. Het spreekt dus vanzelf, dat het publiek geen scherp onderscheid kan maken tusschen Zwammen en lagere ev. kleinere schimmels, zoodat in de hier volgende uiteenzetting alle Fungi of Schimmels zullen worden behandeld. De Zwammen in dezen uitgebreiden zin zijn planten, die zich op zeer verschillende wijze voordoen. Zij hebben echter één kenmerk gemeen, n.l. dat zij niet in het bezit zijn van bladgroen (chlorophyl), waardoor zij niet in staat zijn het kooldioxyde uit de lucht om te zetten in koolstof en zuurstof.

Zij moeten dus hun koolstofvoedsel uit het substraat halen, waarop zij leven. In de natuur geschiedt dit meestal, doordat de zwam op doode, organische stof leeft (dus saprophyt is) of op levende wezens (dus parasiet is). Het uiterlijk der Zwammen loopt zeer sterk uiteen. De eenvoudigste vormen zijn ééncellig, doch dit zijn uitzonderingen. De meeste zijn meercellig, althans in bepaalde levensstadiën. De cel heeft een celwand, die uit cellulose of uit chitine bestaat, welke laatste stof overigens alleen in het dierenrijk voorkomt. Het weefsel, dat voor de voedselopname dient, het z.g vegetatieve deel van de Zwam, is draadvormig; het wordt mycelium genoemd. Bij bepaalde groepen is dit mycelium ééncellig (doch veelkernig), b.v. bij de meeste Phycomyceten, terw’ijl bij de Ascomyceten en de Basidiomyceten dit mycelium meercellig is, d. w. z. de draden zijn door dwarse tusschenschotten in stukken verdeeld.

Bij de hoogere Zwammen (Paddestoelen e. d.) vereenigen zich deze myceliumdraden tot een z.g. vruchtlichaam. De draden zijn daarbij meer of minder vast aan elkaar gekleefd. De algemeene naam voor een draad is hyphe. De voortplanting heeft op verschillende wijzen plaats. De vegetatieve voortplanting b.v, doordat het mycelium in stukken uiteenvalt en deze stukken tot nieuwe planten uitgroeien; door sporen (Endosporen), die in het binnenste van bepaalde cellen (sporangiën) ontstaan; door afgesnoerde, kleine cellen (Conidiën), die evenals de endosporen na kieming een nieuw mycelium kunnen vormen; doordat een celdraad in kleine cellen uiteenvalt (Oidiën), enz. Slechts zelden hebben endogene sporen het uiterlijk van bewegelijke sporen (Zwermsporen). Dit komt alleen bij Phycomyceten voor, die een deel van hun leven of hun geheele leven in het water doorbrengen. Geslachtelijke voortplanting werd bij tal van Zwammen aangetoond en wel: le.

Copulatie van a gesnoerde cellen van het mycelium (b.v. bij Mucor onder de Zygomyceten); 2e. Bevruchting van een eicel, doordat antheridiën met mannelijke kernen naar de eicel toe groeien en ermee versmelten (b.v. Saprolegnia en vele Ascomyceten) of doordat de eicel door bewegelijke of onbewegelijke spermatozoïden bevrucht wordt (enkele watervormen der Phycomyceten). Bij enkele Phycomyceten en Ascomyceten is aangetoond, dat de eicel zich zonder bevruchting ontwikkelt. Men neemt aan, dat de Zwammen van Wieren af stammen, die haar bladgroen hebben verloren en zich tegelijk met een saprophytische of parasietische leefwijze aan het leven in de lucht heoben aangepast. Verschillende eigenaardigheden in de geslachtelijke voortplanting der Zw. zijn daaruit af te leiden. De groote groepen der Zw. zijn de Phycomyceten, de Ascomyceten en de Basidiomyeeten. Tot deze laatste afdeeling behooren ook vele lagere vormen, zooals de Brandzwammen en de Roestzwammen. De hoogere Zwammen, waartoe de Hoedzwammen, de echte z.g Champignons, gerekend worden, de Paddenstoelen, die den leek het meest opvallen, behooren thuis in de groep der Basidiomyceten of Steeltjeszwammen.

Alle soorten dezer groep kenmerken zich hierdoor, dat de sporen, die meestal ten getale van 4, soms 2, ook 6 of 8 voorkomen, aan steeltjes, de z.g. sterigmen, zijn gezeten op een langwerpige of flesctivormige cel, basidie geheeten. Deze vruchtbare of sporendragende cellen of basidiën zijn met andere onvruchtbare cellen, cystiden genaamd, vermengd en zóó dicht op elkaar geplaatst, dat zij een gesloten laag, het z.g. hymenium of kiemvlies, vormen, dat het uiteinde is van het z.g. trama of draden(hyphen)weefsel, waaruit de paddenstoel is opgebouwd. Dit kiemvlies of hymenium is nu op tweeërlei wijze bij de Basidiomyceten aangebracht en daarnaar wordt deze klasse in twee verschillende orden onderverdeeld. Bij de eerste en grootste orde ligt het hymenium, dat hier altijd uit aanééngesloten basidiën bestaat, vrij aan de buitenzijde (meestal aan de onderzijde) van de vruchtlichamen. Dit zijn de z.g. Hymenomyceten of Vlieszwammen, terwijl bij de 2de orde, die der Gasteromyceten of Buikzwammen, het hymenium in het vruclitlichaam verborgen ligt. De eerste orde, die der Vlieszwammen of Hymenomyceten, is weer in talrijke families onderverdet ld, al naar het voorkomen van het hymenium. Het kan over het grootste gedeelte, of over de geheele, vrije oppervlakte van het vruchtlichaam zijn uitgespreid of wel slechts bepaald daartoe bestemde organen bedekken. Dit laatste heeft plaats bij de familie der Agaricaceeën of Plaatzwammen, waar de buitenkant der plaatjes of lamellen het hymenium dragen; bij de Polyporeeën of Buisjeszwammen, waar de binnenkant der buisjes met het hymenium bedekt is (zie pl.

Zwammen I en II); bij de Hydnaceeën of Stekelzwammen, waar de buitenzijde der stekels ermee bedekt is, terwijl bij de Thelephoraceeën of Korstzwammen het hymenium noch over plaatjes, buisjes, of stekels ligt, maar glad, hoogstens iets rimpelig, over het trama is uitgespreid. In voorgenoemde families is slechts een klein gedeelte van het vruchtlichaam met het hymenium bedekt; bij die der Clavariaceeën of Knotszwammen en de Tremellaceën of Trilzwammen (zie pl. Zwammen I en II, fig. 3 en 10) bedekt het bijna de geheele oppervlakte van de Zwam. De 2de orde der Basidiomyceten, die der Gasteromyceten (pl. Zwammen II, fig. 4), waar het hymenium de binnenzijde van het vruchtlichaam bedekt en de sporen eerst bij rijpheid van de Zwam door scheuren en openbarsten van deze vrij kunnen komen, is wat ingewikkelder opgebouwd dan de eerste. Ofschoon bij de onderscheiden families verschillend, komt toch hoofdzakelijk bij alle voor, dat het vruchtlichaam bestaat uit 2 deelen en wel een uitwendig omhulsel of peridium (meestal uit 2 lagen gevormd) en een inwendige massa of sporenklos, gleba geheeten, welke in kamertjes is verdeeld, wier wanden óf met het hymenium bekleed zijn, óf wier ruimte zonder hymenium met de basidiën en sporen is opgevuld. De Gasteromyceten worden weer in twee hoofdgroepen onderverdeeld: onderaardsch of halfonderaardsch groeiende soorten of Hymenogastraceeën, en bovenaardsch groeiende soorten, waartoe de meeste families der Gasteromyceten behooren. De meest voorkomende van deze is wel die der Lycoperdaceeën of Stuifzwammen, welker soorten veelal bol- of peervormig van gedaante zijn en leerachtig van consistentie.

Zoo ook de Nidulariaceeën of Nestzwammen, terwijl de Phallaceeën of Stinkzwammen in jongen staat een geleiachtige massa vertoonen. Ons land telt 117 verschillende geslachten der Basidiomyceten en ongeveer 1600 verschillende soorten en variëteiten. Het grootste aantal hiervan behoort tot de Agaricaceeën of Plaatzwammen, die met haar verschillend gekleurde sporen (wit, rosé, bruin, purper en zwart) meest saprophytisch leven op humus van bosch, weide, enz», ook wel parasietisch op boomen. Onder haar vindt men de meeste eetbare soorten. Tot de meest op hout en op boomen parasietisch levende Zwammen der Basidiomyceten behooren de Polyporaceeën met de geslachten Polyporus, Hornes, Trametes, enz. Onderling zijn de Zwammen zóó verschillend, dat het moeilijk is ze door een korte beschrijving te leeren kennen. Evenals de Korstmossen en Wieren hebben zij geen stengel en bladeren, maar bestaan even als deze uit een z.g. thallus, hier een meer of minder regelmatig weefsel, gevormd uit doorééngestrengelde buis- of draadvormige cellen, zonder bladgroen, mycelium geheeten. De voedingswaarde van eetbare soorten is ten allen tijde zeer overschat geworden.

Behalve enkele soorten, zooals Psalliota campestris (pl. Zwammen, fig. 1) en Boletus edulis, fig. 7, waarbij het eiwitgehalte tot 5 % stijgt, brengen de meeste soorten het niet verder dan 2—3% eiwit en staat de voedingswaarde gelijk aan die van spinazie. Heeft dus de eetbare Zwam als voedsel niet veel waarde, groot gevaar schuilt in het gebruik er van door de kans tot verwisseling met de giftige soorten, die ook in ons land veel voorkomen. Ofschoon de Vliegenzwam, Amanita muscaria (pl. Zwammen II, fig. 2), nog altijd als de gevaarlijkste soort wordt beschouwd, is zij dat toch niet. De giftige werking van het muscarine en vooral van het muscaridine, dat alleen in de roode opperhuid van den hoed voorkomt, werkt als opium, doch zelden doodelijk. De twee soorten, waarvoor men zich moet wachten en welke zeer algemeen in ons land voorkomen, in bosschen, ook in boschweiden, zijn de gele Knolamaniet: Amanita mappa, en vooral de groene Knol amaniet: Amanita phalloides (pl. Vergiftige Zwammen II, fig. 3).

Deze doodelijk giftige zwam bevat als giftige stof het „Amanitatoxine”, welks werking eerst na 10—20 uren na het gebruik van de zwam optreedt en dan reeds zóó het lichaam heeft aangetast, dat redding niet meer mogelijk is. (Zie verder AMANITA en PSALLIOTA). Vele zwammen staan verder nog als giftig geboekt, die in den loop der tijden bleken onschuldig te zijn, terwijl omgekeerd andere eetbare soorten weer schadelijk voor de gezondheid bleken. Als tegengif wordt wel gebruikt atropine. Veel melk of sterke koffie drinken, als zich vergiftigingsverschijnselen voordoen, is een hulpmiddel, voordat de arts is gekomen. Een der eerste systematici op het gebied der hoogere Zwammen was Alb. Persoon (1755-1837), daarna Elias Fries (1794—1878), ook Corda, de Bary, Brefeld, Tulasne, Rehm, Rieken, enz. De baanbreker voor de hoogere- en lagere Zwammen in ons land was Prof. C. A. J. A. Oudemans, (1826—1906).

Van zijn hand verschenen de „Révision des Champignons tant supérieurs qu'inférieurs trouvés dans les Pays-Bas”, en de „Catalogue raisonné des Champignons des PaysBas”, en nog vele andere geschriften. In 1901 verscheen van de hand van Prof. Oudemans’ medewerkster, Mej. Car. Destrée, een Nederlandsch determineerboek voor de Basidiomyceten: „In Nederland groeiende Hoogere Zwammen”, welk boek geheel is uitverkocht en niet werd herdrukt. In 1909 gaf Joh.

Ruys in zijn „Paddenstoelen van Nederland” een Nederlandsche bewerking van Oudemans’ Révision. A. Joman gaf op het werk van Ruys een sleutel in zijn „Nederlandsche Paddenstoelen”, verschenen 1918. In 1913 gaven C. Gooi en H. A. A. v. d. Lek in „het Paddenstoelenboekje”, een premie-uitgave van de Bibliotheek v. d. „Levende Natuur”, het eerste Nederlandsche populaire werkje over Zwammen in het algemeen, met een determineergedeelte voor ' de in Nederland meest voorkomende soorten. In 1920 verscheen er de 2de en zeer uitgebreide druk van. In dat zelfde jaar gaf J. B. Bernink in: „Eerst weten, dan eten”, een boekje voor eerstbeginnenden, met uitsluitend (30) gekleurde platen.

< >