Oosthoek encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 15-11-2018

Ceylon

betekenis & definitie

Ceylon - een 65.600 K.M.2 groot eiland ten Z.O. van de Zuidpunt van Vóór-Indië, waarmee het door de „Adamsbrug” verbonden, en waarvan het door de Palk-straat en de Golf van Manaar gescheiden is. Het ligt tusschen 5° 55' en 9° 51' N.B. en 79° 41' en 81° 55' O.L. De gedaante is peervormig, de Noordpunt eindigt in een schiereiland. Evenals Dekan vormt ook C. een deel van het oude Indisch-Afrikaansche Continent. De kern bestaat uit een steil uit de vlakte opstijgend massief van oude gesteenten (graniet en leien), dat in den 2528 M. hoogen Pedrotallagalla culmineert.

Westelijk hiervan verheft zich de scherp getande Adamspiek (2241 M.). ’t Noorden van het eiland is tamelijk vlak en moerassig. Het geheele eiland is door een kustvlakte omgeven, die door een lagune-kust van de zee gescheiden is. Van de rivieren is de Mahawili de voornaamste; hij ontspringt op het hoofdgebergte en mondt ten Z. van Trincomali in den Indischen Oceaan. Het klimaat is zuiver tropisch. De kuststations hebben een gem. jaartemperatuur van 26 a 27°; de jaaramplituden, het verschil tusschen de gemiddelden van de warmste en koudste maand, is niet grooter dan 4°, terwijl de absolute maxima en minima in Colombo 35,4° en 18,8° bedragen, ’t Gebergtestation Moewaïa Elija (1900 M. hoog) heeft daarentegen uitersten van 26,1° en 0°. De aan de Z.W. moeson blootgestelde W.kust, en nog meer de berghelling, zijn zeer regenrijk (Colombo, 2237 m.M., Ratnapoera 3800 m.M., Padoepala 5800 m.M.); de O.kant is belangrijk droger (Batticaloa, 1372 m.M., Kandy, 2047 m.M.). Het regent in alle jaargetijden, ’t meest in de kenteringen. De tropische plantengroei is zeer rijk; prachtig regenwoud bedekte vroeger het geheele Westen, maar dit is grootendeels uitgeroeid, alleen in het hoogere bergland is het behouden. De lage kusten zijn met mangroven begroeid.

In het Oosten vindt men nog uitgestrekte doch meer ijle wouden; in de Noordelijke droge vlakte groeien slechts langs de rivieren lage bosschen. De rijke afwisseling in terreinvormen en de prachtige vegetatie maken het landschap van C. buitengewoon schilderachtig. De fauna is nauwer verwant met die van den Himalaja, dan met die van Dekan en Noord-Indië. Talrijke endemische soorten komen voor; de lemuren worden door een eigen geslacht vertegenwoordigd; men vindt er talrijke apen, katten (de tijger ontbreekt), herten, het dwergmuskusdier, wilde zwijnen, de lippenbeer; daarenboven talrijke vogels, amphibiën, insecten. Bevolking. C. heeft 4.190.000 inw., dus 64 per K.M.2 De oorspronkelijke bewoners, de Wedda’s, waarvan nu nog slechts een paar duizend over zijn, bewonen de wouden van het binnenland, ’t Is een dwergvolk, dat op een lagen trap van kultuur staat en dat hoofdzakelijk van de jacht leeft. Oorspronkelijk leefden ze in grotten en holle boomen, maar ze zijn nu door de regeering verplicht in dorpen te wonen. — De hoofdbevolking bestaat uit Singhaleezen (60 %) en Tamilen (± 21 %). Beide volken komen uit Zuid-Indië. ’t Eerste is vrij beschaafd en bewoont voornamelijk het W. en Z. van het eiland, terwijl de Tamilen (Dravida’s) lager staan en vooral het N. en O. bevolken.

De hoofdgodsdienst is het Boeddhisme, waaraan ook het voornaamste heiligdom van het land, de tempel van Kandy, met den „tand van Boeddha”, gewijd is. Verder vindt men er Hindoes, Mohammedanen en Christenen, de laatsten vooral onder de Tamilen. Tijdens de O. I. Compagnie heeft de Nederlandsche zending op Ceylon gewerkt. In 1677 werden er voor dit eiland 14 predikanten gevraagd, maar in 1699 waren er slechts 4 aanwezig. De O. I. C. richtte in 1690 een seminarie voor inlandsche evangeliedienaren te Nalloer (Jaffanapatnam) op, gevolgd door een tweede te Colombo, in 1691, dat in 1705 door de Compagnie erkend werd. Het tweede was minder bekrompen van opvatting dan het eerste, maar geen van beide is van langen duur geweest. De jongelui werden te veel aan hun eigen milieu ontrukt. En toch was er juist op Ceylon nog veel goeds, o.a. hierdoor, dat de landstaal werd gebezigd en niet het Maleisch.

Gegeven de zendingsmethode der O. I. C. is het niet onbegrijpelijk, dat er niet veel is overgebleven van de 3 a 400 000 Christenen, die op het einde van de 17e eeuw heetten toegebracht te zijn. Zie ZENDINGS-GESCHIEDENIS. Behalve de b.g. volken vindt men er nog Eurasiërs en „Burghers” (de eersten een kruising van Engelschen, de laatsten van Nederlanders met inboorlingen), Arabieren, Maleiers, enz. Bestaansmiddelen. C. is zeer vruchtbaar. Rijstvelden zijn over het geheele eiland verspreiden de hoogere bergstreken worden ook Europeesche korensoorten verbouwd. Na de rijst is de cocosnoot het belangrijkste product. Oorspronkelijk was de kaneel ’t belangrijkste stapelproduct, in 1860 werd de kina, in 1873 de thee ingevoerd.

De eerste wordt voorn. verbouwd in Hakgalla, Zuidelijk van den Pedrotallagalla; de belangrijkste theeplantages liggen in het bergland, ten O. van Colombo. Verder verbouwt men er nog cacao, suikerriet, katoen, tabak, hennep, verschillende specerijen en tropische vruchten, bamboe, enz. In den laatsten tijd ook rubber en kamfer. Vooral het eerste product neemt sterk toe. — De veeteelt levert buffels als werkdieren bij den rijstbouw, paarden, vooral op het eiland Delft (bij de Noordpunt) ook varkens, geiten. — Visscherij is een belangrijk middel van bestaan voor de kustbevolking; in de Golf van Manaar worden paarlen gevischt. — De voorn, mineralen zijn graphiet (in het Noordwesten), mika, edelgesteenten (vooral korund en robijnen), zeezout. — De voorn. industrieproducten zijn citronellaolie, kaneelolie, kopra, sigaren, rum, arak. — De handel is zeer aanzienlijk. In 1913 werd voor £ 12.133.000 in en voor £ 13.264.000 uitgevoerd. Het scheepvaartverkeer was in 1913 16.420.000 reg. ton. Colombo is een haven van den eersten rang, die door talrijke stoomvaartlijnen wordt aangedaan. De wegen in het binnenland zijn over het algemeen goed; spoorwegen (974 K.M.) gaan van Colombo naar het N., naar Puttalam en Jafima, de laatste met een zijlinie naar Kandy; en naar ’t Z. naar Point-de-Galle.

Nederzettingen. De oude hoofdstad is Kandy, nu nog slechts een kleine stad met ± 20.000 inw. Verreweg de belangrijkste plaats is het b.g. Colombo (± 170.000 inw.), dat de vroegere hoofdhaven-Point de Galle (± 50.000 inw.) geheel in de schaduw gesteld heeft. In het N. ligt nog Jaffna; aan de Oostkust bevinden zich de havens Batticaloa en Trincomali.

Geschiedenis. Reeds in zeer oude tijden heeft C. in betrekking gestaan met het vasteland van Indië; in het Râmâyana speelt C. al een belangrijke rol. De geschiedenis van C. is beschreven in de rijmkroniek Mahâwanso, die in de 5e eeuw voor Chr. begonnen is en pas met 1758 eindigt. Zij begint met de verovering van C. door Widjogo. Tot den laatsten koning, Sri Wikramas Radj Singha, die in 1815 door de Engelschen afgezet werd, hebben 165 vorsten over C. geregeerd. Oorspronkelijk was Anoerâdhapoera, waarvan de ruïnen in Noordelijk C. liggen, de residentie. Toen deze stad in de 13e eeuw door de Tamilen verwoest was, werd het Gollanarroeva; eindelijk Kandy.

In 1505 kwamen de eerste Portugeezen onder Almeida; zij vestigden zich in 1518 aan de kust. Later kwamen de Nederlanders, die zich eerst voorloopig in 1640, later voor goed onder Rijklof van Goens in 1658 in C. vestigden. Portugeezen noch Nederlanders hebben meer dan de kust en den handel beheerscht; ’t binnenland bleef zoo goed als onafhankelijk. In 1802, bij den vrede van Amiens, kwam C. aan de Engelschen, die in 1815 ook een eind maakten aan de heerschappij van de koningen van Kandy. — C. maakt geen deel uit van het Britsch Indische Keizerrijk, maar is een zelfstandige kroonkolonie. Aan het hoofd staat een gouverneur, bijgestaan door een wetgevenden raad van 5 en een uitvoerenden raad van 17 leden. Aan het hoofd der 9 provinciën staan Engelsche gouvernementsagenten.

< >