Oosthoek encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 15-11-2018

Campen

betekenis & definitie

Campen - of Kampen (Jacob van)

geboren te Haarlem 1595, overleden te Amersfoort, op zijn buiten Randenbroek in 1657, uit een bekende, welgestelde familie geboren; zijn vader, die reeds 1615 stierf, is in Haarlem als regent van het Oudemannenhuis bekend geweest. Jacob v. C. werd in 1614 lid van het Haarlemsche St.-Lucasgilde. Naar het schijnt is hij tusschen 1615 en 1621 in Italië geweest, vooral te Venetië en Vicenza, waar hij zich op de bouwkunst heeft toegelegd. Hij moet den bekenden theoreticus Scamozzi* nog persoonlijk hebben gekend en heeft in ieder geval uit diens studiën en uit het werk van Paladio* veel geleerd. In 1621 was hij weer te Haarlem en wordt daar door den bekenden dichterlijken historiograaf Samuel Ampzing, die toen de 2e oplaag van zijn „Hof van Haarlem” in het licht gaf, genoemd onder de beroemde schilders der stad. Tot ongeveer 1630 bleef hij te Haarlem, betrok later zijn heerlijkheid Randenbroek bij Amersfoort, die hij in 1626 van moederszijde had geërfd. — Men kent slechts twee schilderijen van hem, thans in het stadhuis te Amersfoort, t. w. een portret van den Stadstimmerman Lensius Nicovius en een Laatste Oordeel, geschilderd voor het Pieters- en Blocklandsgasthuis te Amersfoort. Ook de ontwerpen voor de wanddecoratie in het Huis ten Bosch, uitgevoerd door Vlaamsche en Noord-Nederlandsche schilders (J. Jordaens, de Bray e. a.) zijn door Jac. v. C. geleverd.

Andere schilderstukken zijn echter in de archieven van Haarlem vermeld; decoratieve paneelen van zijn hand ziet men in een kamer, die uit Huize Randenbroek is overgebracht naar ’s Rijksmuseum. Veel belangrijker is hetgeen er is overgebleven van zijn werkzaamheid als ontwerper van bouwwerken. Jac. v. C. is niet als uitvoerend architect opgetreden; hij leverde steeds teekeningen, die dan door andere meesters als Pieter Post*, Arent v. ’s-Gravenzande*, Bartholomeus Drijfhout*, Willem de Keyser en Daniël Stalpaert, onder zijn leiding werden opgetrokken. In chronologische volgorde kunnen de volgende gebouwen worden vermeld: 1626 ontwerp van een woonhuis van den Amsterdamschen koopman Coymans aan de Keizersgracht te Amsterdam (tegenwoordige H. B. S.), geheel in bergsteen uitgevoerd; 1630 verbouwing van den voorgevel van het stadhuis te Haarlem (vermoedelijk naar zijn ontwerp het vooruitspringend gedeelte); 1633 ontwerp van het Mauritshuis, paleis voor Jan Maurits van Nassau, den gouverneur-generaal van Brazilië (de versiering binnenin is in 1704 door brand vernietigd), uitgevoerd door Pieter Post en omstr. 1650 voltooid. In de zelfde jaren ontwerpen voor twee thans (1800) gesloopte groote kasteelen voor Frederik Hendrik te Rijswijk en Honsholredijk. In 1636 deed hij voor den stadhouder ook het slot te Buren verbouwen; 1645—1649, op last van de stedelijke overheid, de Nieuwe kerk te Haarlem. In 1639 treedt hij op als beoordeelaar van de door Arent Adr. van ’s-Gravenzande, stadsarchitect van Leiden, ontworpen Marekerk te Leiden; 1641 het koninklijk Paleis in Den Haag.Voor Amsterdam ontwierp hij 1636 de Heilige Wegspoort (gesloopt in 1663) en werkte, met allerlei afwijkingen van de oorspronkelijke door Hendrik de Keyser vervaardigde plannen, aan den toren der Westerkerk (1638 voltooid). In 1638 ontstonden ook onder zijn leiding: het accijnshuis, de schouwburg aan de Keizersgracht, zooveel mogelijk naar het voorbeeld van het Theatro Olimpico te Vicenza van Andrea Palladio (in 1644 verbouwd).

In 1640 begint van Campen met de schetsen voor het oude Stadhuis op den Dam (thans Koninkl. paleis), in 1648 wordt met de werkzaamheden van den bouw begonnen (leiders en uitvoerende teekenaars en architecten achtereenvolgens: Pieter Post, Willem de Keyser, Daniël Stalpaert; als beeldhouwer trad Arthur Quellinus uit Antwerpen op (van 1650 af aan). Voltooid is het geheel eerst omstr. 1700. Daniël Stalpaert schijnt verantwoordelijk te zijn voor de vele veranderingen in de uitvoering. In 1654 gelukte het hem zelfs Jacob v. C. voortaan geheel buiten het werk te houden. — Jacob v. C. is de meest gevierde bouwmeester van de 17e eeuw in Nederland geweest, hoewel hij ten opzichte van de uitwerking zijner ontwerpen slechts een dilettant mag genoemd worden en bovendien zich wellicht ook te voornaam voelde om zelf aan het verdere werk deel te nemen, een meening, die reeds door oude Italiaansche theoretici als Giov. B. Alberti was verkondigd. Aan hem is de invoering van den grooten, strengen barokstijl, dien men ter onderscheiding van een andere strooming in dezen kunstvorm het klassicisme heeft gedoopt, in Nederland toe te schrijven. Zijn voorbeelden waren de werken der groote Italiaansche architecten-schrijvers Palladio en Scamozzi; zijn persoonlijke smaak toont echter duidelijk een bepaalde richting naar het eenvoudige, strenge, dat men elders slechts vindt in de werken van eenige Fransche barok-architecten van dezen tijd: Salomon de Brosse en anderen. Van C.’s grootste kracht ligt in de strenge proporties, de zeer matig, maar met fijn gevoel aangebrachte versiering (vulling van frontons met beeldhouwwerk, enkele figuren als afsluiting naar boven; — op het klokkepaviljoen van het paleis had hij eveneens beelden willen zetten, die Stalpaert wegliet — festoenen op groote effen vlakken.) Karakteristiek zijn voor hem de strakke snit van de vensteropeningen, de weinig vooruitspringende gladde pilasters.

Ook de proporties van zijn vensters wijken af van die van Palladio en Scamozzi. Men voelt soms een lichten inslag van het oude inheemsche vormgevoel. Door dit alles heeft v. C. den klassicistischen protestant-getinten Barokstijl voor Nederland weten geschikt te maken. Hij levert «en zeer zuivere Nederlandsche vertaling, geen vreemde overgenomen elementen. Bovendien heeft hij voortreffelijk partij weten te trekken van de vereeniging van baksteen en bergsteen (Mauritshuis) en wist hij aan het geheel zijner gebouwen steeds iets schilderachtigs in Nederlandschen zin te verkenen.

Dit geldt zoowel voor het geheele massieve blok van het paleis, met zijn homogene steenkleur in tegenstelling met de lei- en daken, als voor de behandeling van het beeldhouwwerk, de dikke sappige, maar van omtrek zoo eenvoudige slingers en festoenen. Over de details van het raadhuis, waar vooral de groote burgerzaal (thans niet intact) en de kostelijk gedecoreerde Vierschaar een grootsch effect maken, zie men de afzonderlijke uitgaven over dit gebouw en hetgeen daarvan in de hieronder geciteerde litteratuur is overgenomen. Een interessante groote maquette voor het raadhuis met enkele afwijkingen ten opzichte van het in werkelijkheid gebouwde vindt men in ’s Rijksmuseum, waar ook modellen, voor een grooten — nooit gebouwden—toren der Nieuwe kerk op den Dam te vinden zijn. De aan vele groote woonhuizen in de tweede helft der 17e eeuw in Nederland gebruikte collossaalorde, de voorliefde voor kostbare bergsteen-gevels is door van Campen en zijn leerlingen ingevoerd. — Oudere litteratuur in Thieme-Becker’s Künstlerlexikon en dan nog vele bijzonderheden in een artikel van A. W. Weisman, die zich telkens met het werk v. Jacob v. C. in talrijke geschriften heeft bezig gehouden. Men zie ook van Arkel en Weisman, Noord-Hollandsche Oudheden (de deeltjes over Amsterdam).