Caesarius (aartsbisschop) - Heil., aartsbisschop van Arles (502 — 542), Benedictijn, het licht van de Zuid-Gallische Kerk, een der grootste volkspredikers van alle tijden, geb. 469 (470) uit voorname Romeinsche familie in ’t gebied van Cabillonum, overl. 27 Aug. 543 te Arles; door bisschop Silvester onder de geestelijkheid van Chalons opgenomen, vluchtte uit zijn geboorteland naar Lérins, waar hij van 489 — 98 monnik was en zich in wetenschap en ascese zoo zeer' schoolde, dat abt Porcarius hem tot herstel zijner gezondheid naar Arles zond. Bisschop Alonius nam hem op onder zijn geestelijken, en bestemde hem tot abt van het op het Rhône-eiland gelegen klooster. Om de vervallen tucht te herstellen, schreef hij zijn monnikenregel (Ad monachos), die voor de Zuid-Gallische kloosters de maatstaf bleef, totdat hij onder de Karolingers door dien van den H. Benedictus verdrongen werd. Na driejarige werkzaamheid werd C. ondanks zijn tegenstreven tot bisschop van Arles gekozen, en was nu gedurende 40 jaar een model en voorbeeld van een trouwen opperherder in de zielzorg (vooral ook op het land), in de viering van de godsdienstoefeningen, in beoefening van weldadigheid.
Zijn preeken — hij predikte iederen dag minstens éénmaal — strijden tegen zedenbederf, wereldschen zin en heidensche gewoonten, onderscheiden zich door gepolijsten vorm en volheid van gedachte en werden veelal verspreid onder den naam van den H. Augustinus. In den strijd tusschen de Bourgondiërs en de West-Goten, die over Arles heerschten, trok hij zich de bedrukten en gevangenen aan, werd bij Koning Alarik II verdacht gemaakt en in 505 naar Burdigala verbannen, na bewijs van zijn onschuld teruggeroepen; hield in 506 liet nationaal concilie te Agde, welks canones hij redigeerde. Na verovering van Arles door de Oost-Goten, werd hij bij Theodorik den Groote driemaal valsch aangeklaagd, in 513 naar Ravenna gebracht, betuigde zijn onschuld en won het vertrouwen des Konings. Vandaar ging C. naar Rome tot Paus Symmachus, die hem ’t pallium verleende en hem overdroeg het oppertoezicht over de Kerk in Gallië en Spanje alsmede het recht concilies te beroepen. De oude strijd over het primaat in Gallië tusschen Vienne en Arles werd ten gunste van Arles beslist.
Als metropoliet beriep C. 6 synoden, van welke die van ’t jaar 529 door veroordeeling van het Semipelagianisme wereldgeschiedkundige beteekenis kreeg. Met de heerschappij der Franken, die in 536 Arles veroverd hadden, trok hij zich van het openbaar leven terug, en verkeerde veel in het door hem gestichte nonnenklooster, hetwelk zijn zuster Caesaria leidde volgens de regels, die hij zelf vervaardigde en in 534 definitief had vastgesteld. Met den pauselijken stoel onderhield hij, zooals de aan hem gerichte pauselijke brieven bewijzen, tot zijn levenseinde de nauwste voeling. Over hem schreef o. a. Manory: St Césaire évèque d’Arles (Parijs 1894). Een gezamelijke uitgave zijner werken ontbreekt, wordt echter door G. Morin voorbereid.