Burne-Jones - (Sir Edward), Engelsch schilder en teekenaar, geboren 1833 in Birmingham, overleden 1890 te Londen. De meest populaire schilder van allen, die in verband staan met de groep der Prae-Raffaellieten. B. J. werd aanvankelijk voor de theologie opgeleid en teekende slechts als dilettant. Onder den invloed van zijn studiegenoot aan het Exeter-college in Oxford, William Morris en in samenwerking met dezen, kwam hij er toe de kunst als levenstaak te aanvaarden.
Eerst in dezen tijd (1854) werden de beide jonge lieden bekend met het bestaan van de groep der bovengenoemde Prae-Raffaellieten, wier aanvoerder D. G. Rossetti tot dusver aan B.J. geheel onbekend was gebleven. Thans nam hij ook kennis van de werken van een anderen Prae-Raffaelliet Millais en van de illustraties van Rossetti, die grooten indruk op hem maakten. Hij zelf begon eveneens met sprookjes-illustraties en ontving zijn eerste indrukken van de schoonheid der middeleeuwsche kunst, wier invloed zich in al zijn werken later zou doen gevoelen, op een reis, die hij te samen met Morris, 1855, naar Frankrijk maakte. Hij heeft in 1856 Rossetti persoonlijk leeren kennen en is door dezen in zijn besluit schilder te blijven, nog versterkt. Hij trok uit Oxford weg, zonder een graad te hebben behaald en vestigde zich, met Morris onder leiding van Rossetti werkende, te Londen. Het is in alle werken van B. J. telkens weer te zien, dat hem een serieus teekenonderwijs in zijn jeugd heeft ontbroken, maar in zijn besten tijd kwam hij dit bezwaar, door zijn gloeiende verbeeldingskracht gemakkelijk te boven. In 1857 begon hij ook in olieverf te schilderen en tevens leverde hij de eerste ontwerpen voor gebrandschilderde ramen. Evenals Morris strekte hij zijn belangstelling op allerlei gebied uit, teekende ontwerpen voor meubelen en trachtte — niet met gunstig gevolg, daar hem de techniek van het fresco-schilderen niet bekend was — de muren van het gebouw der Union-Society in Oxford te beschilderen.
In 1859 ging hij op reis naar Italië, zag Pisa en Florence, en Siena. Men bespeurt de nawerking van deze reis, vooral die van de Sieneesche meesters, vaak in zijn latere werken. In 1860 trad hij in het huwelijk met Jeanette Jeane Donald Paraldiana Macdonald. Met haar heeft hij van 1865 af geleefd in Kensington, in het oude huis, dat vroeger de romanschrijver Richardson had bewoond. Een tweede reis naar Italië, met Ruskin samen, ondernam het echtpaar in 1862. Er klinkt in al zijn schilderijen en teekeningen, zoowel in de geheele compositie, als in de merkwaardige gezichten zijner starende schoonen, een zachte melancholie, die soms op de grens van het zoetelijke is. Zijn techniek heeft hij, evenals Puvy de Chavannes, min of meer vlak en teeder gehouden en daardoor heeft zijn werk soms iets gewild primitiefs; dit hangt trouwens ook samen met zijn studie naar oud-Italiaansche schilderijen, waaruit hij leerde zijn kleuren veelal als dunne glacis over een beschaduwde onderschildering heen te leggen. B. heeft zeer veel geproduceerd; in olieverf vooral na 1877.
Na dien datum ontstaan de beroemde composities: „De scheppingsdagen”, „De betoovering van Merlijn”, „De spiegel van Venus” in 1878. „Laus Veneris”, „Chant d’amour”, „De Boodschap aan Maria” is van 1879 evenals de 4 stukken: „Pigmalion”. Van 1880 dateert „De gouden trap”, „Het rad van avontuur” van 1883. Wanneer men ervan spreekt, dat er invloed van Michelangelo is te constateeren, dan moet men dit zeer uiterlijk opvatten. De stijl van B. J. blijft, trots alle invloeden van buiten, onmiskenbaar Engelsch. Rijker van kleur is het van 1884 dateerende werk „Koning Cophetua en het bedelaarskind” (thans Nat. Galerij te Londen). In de laatste jaren heeft B. J. groote opdrachten gehad; zoo ontstond in 1881, het reusachtige schilderij in tempera-verf: „De ster van Bethlehem”. De ramen van vele Engelsche kerken zijn naar zijn ontwerpen uitgevoerd, dikwijls in werkplaatsen van Morris.
Ook gobelins zijn naar zijn kartons geweven; de meest bekende is „De aanbidding van de drie koningen” in de kapel van het Exeter-college te Oxford. Voor de Amerikaansche kerk in Rome heeft hij mozaieken ontworpen en samen met Morris bleef hij belang stellen in boekversieringen. („Kelmscott Press”, uitgave van Chaucer, 1877). Vooral na ’90 zijn ook portretten door hem geschilderd. Een tentoonstelling ter eere van zijn nagedachtenis werd in het jaar na zijn dood in de Nat. Galerij te Londen gehouden.
Het museum te Birmingham bewaart de meest belangrijke van zijn werken. Een schetsboek uit de jaren tusschen 1885 en ’95 bezit het Britsch Museum te Londen, met andere van zijn beste teekeningen (Bloemboek). Zijn zoon Sir Philip B. J. is een bekend Engelsch portretschilder geworden. Litteratuur en uitvoerige behandeling door L. Binyon in Thieme-Becker’s Künstlerlexikon.