Oosthoek encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 09-11-2018

Buigproef

betekenis & definitie

Buigproef - proef, om de taaiheid van ijzer of staal te beoordeelen. De b. geeft daarvan een evengoed beeld als de trekproef*. De eenvoudigste en in de practijk veel toegepaste b. is het tot brekens toe rechthoekig ombuigen van ijzeren staven. Vooral draad is eenvoudig op deze wijze te keuren.

Voor verschillende soorten materiaal is het aantal buigingen aangegeven, na welke het pas breken mag. Voor zwaarder ijzer geeft men gewoonl. een buigingshoek aan, tot welken het koud moet kunnen worden omgeslagen. Ook kan men het proefstuk om een rond ijzer van bepaalde dikte of geheel dubbel tegen elkaar doen slaan. Overigens kunnen buigproeven nog op verschillende wijze plaats hebben, n. l. door de staaf over een opening te leggen en met een blok midden boven de opening door te buigen. Ook kunnen de b. heet worden genomen en behooren dan eigenlijk bij de smeedproeven*. Om de taaiheid van gegoten ijzer te meten, past men het toestel van Monge wel toe.

Hiermee is door een gewicht aan een hefboom te verschuiven, de buigvastheid van het proefstuk in zekeren maatstaf uit te drukken. De A. V. van het Dep. v. Wat. geeft voor welijzer buigproeven aan, waarbij het om een kern van 25 m. M. dikte geslagen moet kunnen worden tot zekeren hoek, zonder scheuren op de buigingsplaats te vertoonen. In donkerrood warmen toestand zijn deze hoeken belangrijk grooter. Boutijzer moet zich in koud en toestand laten buigen tot de afstand der beenen gelijk is aan de halve ijzerdikte. Dergelijke proeven zijn ook voor vloeiijzer te nemen en van gegoten ijzer zegt de A. V., dat een vierkante staaf van 30 m. M. rustende op twee steunpunten, op een afstand van 1 M. in het midden met 450 K.G. belast moet kunnen worden, zonder te breken.

< >