Buigingsrooster - rooster, bestaande uit een zeer groot aantal onderling evenwijdige rechte lijnen op onderling gelijke afstanden, die hetzij op glas, hetzij op eene spiegelende metaaloppervlakte gekrast zijn. Meestal bedraagt de-onderlinge afstand dezer lijnen eenige malen de golflengte* van het licht, dat met behulp van het b. onderzocht moet worden. Is het b. op glas gekrast, en valt er in de richting van de loodlijn op het glasoppervlak een bundel evenwijdige lichtstralen van ééne kleur op, dan zullen de spleetvormige openingen tusschen de krassen een deel der lichtbeweging doorlaten. Volgens het beginsel van Huyghens* kan elke opening als een nieuw centrum van verstoring worden opgevat; al deze centra verkeeren in gelijke phase*, aangezien het licht loodrecht invalt.
Nu kunnen de stralen, die door al de openingen naar verschillende richtingen worden uitgezonden, met behulp van een op oneindigen afstand ingestelden verrekijker worden waargenomen; in een bepaald punt van het brandvlak* van den kijker komen dan stralen van ééne bepaalde richting samen (Fraunhofer’sche buigingsverschijnselen, zie BUIGING). De van de verschillende lichtopeningen afkomstige lichtstralen van ééne bepaalde richting hebben tot aan het punt van het brandvlak van den kijker, waar ze zich vereenigen, verschillende wegen doorloopen, ze komen dus in dat punt in het algemeen niet in gelijke phase* aan. Is echter die richting zoodanig, dat de lichtstralen, van twee naast elkaar gelegen openingen afkomstig, wegen hebben doorloopen, die één, twee, of meer golflengten van het invallende licht onderling verschillen, dan is het duidelijk, dat de van alle openingen afkomstige verstoringen elkaar in het brandvlak van den kijker zullen versterken, zoodat daar een maximum der lichtintensiteit zal zijn. Zijn de hoeken van die richtingen met de loodlijn op het oppervlak resp. a1, a2 ...enz, dan is het gemakkelijk in te zien, dat deze hoeken bepaald worden resp. door አ 2 አ sin a1= sin a2 = ----c’ c waarin አ de golflengte van het invallende licht is en c de afstand van twee opeenvolgende openingen. Op dezelfde wijze zal er ook een lichtmaximum zijn in de richting van het invallende licht, dus voor een hoek nul. De verschillende maxima heeten achtereenvolgens van de eerste, tweede,.. orde. Bij nadere beschouwing blijkt het, dat, wanneer het aantal lichtopeningen groot genoeg is, in alle richtingen, tusschen die van de lichtmaxima in gelegen, de intensiteit nagenoeg nul bedraagt.
Is het invallende licht niet van ééne kleur, doch wit, dan liggen de maxima voor de verschillende kleuren naast elkaar, en worden spectra* verkregen. Met behulp van de zooeven genoemde betrekkingen voor de hoeken a is het mogelijk, de golflengte van eene zekere lichtsoort(b. v. licht, dat door eene natriumvlam* wordt uitgezonden) te bepalen, aangezien zoowel de richting van het lichtmaximum alsook de onderlinge afstand van de lichtopeningen kan worden gemeten; uit de betrekking አ sin a1 = -volgt dan Y = c.sin a1 c De eerste roosters op glas zijn vervaardigd door Nobert te Parijs; ze bevatten ongeveer 100 tot 400 lijnen (dus ook lichtopeningen) per m. M.; met behulp van deze roosters heeft v. d. Willigen* te Haarlem zijne golflengtebepalingen verricht. — Op analoge wijze als bij een op glas gekrast b. in het doorgelaten licht, worden bij een op spiegelend metaal gekrast b. in het teruggekaatste licht maxima der lichtintensiteit in bepaalde richtingen verkregen. Aan Rowland* is het gelukt, op deze wijze b.’s te vervaardigen met meer dan 100.000 lijnen; deze bevatten doorgaans 14.400 lijnen per inch (2.54 c. M.). Bij vele dezer roosters is het metaaloppervlak concaaf* bolvormig, waardoor het mogelijk is, een reëel* beeld van het spectrum te verkrijgen, zonder tusschenkomst van lenzen. De metingen van Rowland van de golflengten der Fraunhofer’sche lijnen* in het zonnespectrum zijn met behulp van dergelijke roosters gedaan. In den laatsten tijd heeft Michelson b.’s vervaardigd, eveneens op een metalen spiegel, met 20.000 lijnen per c. M.; echter overtreft het geheele aantal lijnen dat van de b. van Rowland niet veel. — Over het algemeen neemt de intensiteit der spectra af, naarmate ze van hoogere orde zijn, echter hangt deze intensiteit van zeer vele factoren af (o. a. van de gedaante der gekraste groeven), zoodat omtrent de lichtverdeeling in de verschillende spectra niet veel met zekerheid te zeggen valt. In den Iaatsten tijd is het aan Wood* gelukt, een rooster voor ultrarood* licht te construeeren, waarbij het grootste deel van het gebogen licht in één spectrum is vereenigd, Het oplossend vermogen* van een b. is evenredig met het totale aantal lijnen er van en met de orde van het spectrum. (Zie ook ECHELONSPECTROSCOOP).