Brielle - is de officieele naam van Den Briel, niets gemeen hebbende met bril of breê-helium, maar eenvoudig het middeleeuwsche woord briel, aanduidende een laaggelegen waterachtige plaats, min of meer met houtgewas begroeid en voor weiland geschikt. Deze naam komt ook in ’t buitenland voor, de Brühl’s in Duitschland, de Brouils in Frankrijk. De stad Den Briel is ontstaan uit de vereeniging van een gelijkn. dorp met het dorp Maerlant, waar vermoedelijk al in 622 een kerk gesticht was, de oorsprong van de St. Pieterskerk, waarvan in de 13e eeuw de dichter Jacob van Maerlant koster was en die in het begin der 18e eeuw is afgebroken. Door de gunstige ligging aan de samenvloeiing van de Maas en de Goote en nog eenige wateren, werd Den Briel (reeds in 1280 met privilegiën beschonken, in 1285 door Eduard van Engeland als stad genoemd en in 1330 met alle stadsrechten begiftigd) de grootste haringstad van ons land in de Middeleeuwen. Haar bloei lag voornamelijk in de 14e eeuw, toen men op haar ree soms 300 schepen tegelijk telde, waaronder meest buizen. De tonnemaat van den B. werd in 1425 door Keulen overgenomen en naar Antwerpen overgebracht. De handel op het Noorden (hout, pek en teer), voor zout op het Zuiden, voor lakens met Engeland en Schotland en voor wijnen op Duitschland, was aanzienlijk. Door verzanding en inpoldering der Goote, verplaatsing van den haringtrek van Schonen naar de kusten van Schotland, twee groote stedebranden (1490 en 1648), hooge vloeden (St. Elisabethsvloed), stormen en schipbreuken (een gedeelte van Doggersbank heet nog het Brielsche kerkhof) en de opkomst van Enkhuizen en andere vissschersplaatsen, begon de stad te vervallen en moest de op weidsche schaal aangelegde St. Catharinatoren (die in 1417 een gelijkn. verving), evenals de prachtige kerk onvoltooid blijven. Het Lutheranisme werd er reeds in 1527 gepredikt, terwijl Jan van Leiden er een kleine gemeente van Wederdoopers stichtte. In 1567 trof het banissement van Alva een tachtigtal personen uit den B. en Heenvliet (waar de Br. priester en notaris Angelus Merula een tijdlang pastoor was geweest). Op Dinsdag 1 Apr. 1572 werd Den Br. door de Watergeuzen :rgenomen (de veerman Coppelstock). Den 5den April, dat was Zaterdag vóór Paschen, trachtte Bossu de stad te heroveren en was daar bijna in geslaagd, toen de timmerman Rochus Meussen een sluisje doorhakte, waardoor het water bij hoog getij en N.W.wind in den Nieuwelandschen polder stortte en de Spanjaarden verdreef. Den 9den Juli van dat jaar werden, op bevel van Lumey, 19, van Gorinchem overgebrachte, geestelijken terdoodgebracht. Naar die plaats, even ten Z. van de stad gelegen, werden sedert 1867 de bedevaarten naar den H. Put ingesteld, een vijver van het voormalige klooster te Rugge, voorzien van altijd opwellend water, zoodat men in het droge voorjaar van 1797 de Fransche soldaten eruit van drinkwater voorzag. Op het z.g. Martelveld verrees in 1879 de kapel, gewijd aan de H.H. Martelaren van Gorinchem. In of nabij Den Br. werden geboren de zeehelden M. H. Tromp (1598), Witte de With (1599), Philips van Almonde (1644), vermoede]« ook Willem Bloys van Treslong en Jacob Cleydijck. Met Vlissingen en Rammekens behoorde Den Br. van 1585—1616 tot de Engelsche pandsteden. De St. Jacobskerk werd beschikbaar gesteld voor de godsdienstoefeningen van het Eng. garnizoen. Later kwam die kerk aan de Eglise Wallonne, in de 19e eeuw aan de Herst. Ev. Luth. gem.; thans worden er de avonddiensten der Ned. Herv. gem. in gehouden. Nog eenmaal mocht Den Br. de eerste zijn, en wel op 1 Dec. 1813, toen het de eerste vesting was, die zichzelf van het Fransche juk verloste, na een heftigen strijd van de kustkanonniers onder luit. J. H. Lux en de schutterij onder kap. A. H. van Kruyne, tegen den Franschen Commandant, die met zijn kanonnen een zeer sterke stelling op de Markt had ingenomen. Van groot belang voor de herleving onzer zeevaart was deze overgang van „de sleutel van Holland”, gelijk van Hogendorp aan den Souvereinen vorst schreef. Door het verzanden van den mond der Maas achtte men het in het begin der 19e eeuw noodig een kanaal door Voorne te graven (1827— ’29), maar de grootste slag werd Den Br. toegebracht door het ontstaan van den Nieuwen Waterweg. Toen week de zeevaart geheel van deze oude zeeplaats, en moesten in 1887 en ’88 de zeeloodsen naar een andere standplaats. Het is sedert slechts het centrum van den land- en vooral tuinbouw van Voorne. (Zuivelfabriek in 1896, Veilinggebouw 1910). In 1872, bij de 300-jarige herdenking van het Geuzenfeit, legde Koning Willem III den eersten steen voor een Zeemans-asyl en een (neutraal) standbeeld, de Zeenimf. Van a. r. zijde richtte men op: het Geuzengesticht (een weeshuis op Ger. grondslag) en de Geuzenkerk (der Ger. gem.). Den Br. bezit nog een Weeshuis, n.1. dat van Merula (1553). Onder de verdere liefdadige instellingen dienen genoemd, een Gasthuis (1293, maar in 1912 verplaatst en vergroot), het Vrouwenhof (van 1467, maar in 1541 vereenigd op de tegenw. standplaats met het Bagijnenhof). In 1910 werd een Ziekenhuis gesticht. Het Stadhuis, van zeer ouden datum, werd in 1792 in den tegenw. vorm gerestaureerd. Daarachter bevindt zich de voorm. gevangenis, thans een museum van oudheden en ethnograf. (Papoeasche) voorwerpen. De St. Catharinatoren werd van 1894—1901 gerestaureerd onder leiding van Joseph Cuypers. Sinds 1904 is men bezig met de restauratie van de indrukwekkende St. Catharinakerk (waarin zich o. a. de graftombe van admiraal van Almonde bevindt en den 12 Juni 1575 het huwelijk gesloten werd van prins Willem I met Charlotte van Bourbon) onder leiding van Jacs. van Gils. Den Br. is een vesting; het garnizoen bestaat uit een korps torpedisten. De stad telde op 1 Jan. 1916 3908 inw. De middelen van vervoer zijn de stoombootdienst op R’dam, die op Vlaardingen, de R’damsche stoomtram, een veerdienst op Rozenburg en een omnibusdienst op Hellevoetsluis. De Ned. Herv. gem. telt 3 predikanten, de Ger. gem. 1. de R.K. 1 pastoor. De Joodsche gem. bestaat nog slechts uit enkele huisgezinnen. Men vindt er een touwslagerij (van 1759) en een kalkbranderij (1896), waarbij later een kalkzandsteenfabriek. Nog vindt men er een scheepstimmerwerf, een groote zalmvisscherij en eenige kustvisscherij. De stad heeft fraaie wandelplaatsen. Sedert 1816 s het wapen een veld van zilver, beladen met een pal van keel, schild gedekt met een kroon van goud gesierd met 17 Paarlen, en ter linkerzijde vastgehouden door een centaur, onder het schild het voorvaderlijke motto „Libertatis Primitiae”, d.i. „Eerstelingen der vrijheid”. De vroegere schildhouder was een hond met menschelijk'aangezicht, gelijk die nog voorkomt in de gevelversiering van het Stadhuis. Litteratuur: v. Alkemade en v. d. Schelling, Beschrijving v. d. stad Brielle, enz. 2 dln. (1729); W. Plokker, Gesch, en Aardr beschr. v. h. eiland Voorne, enz. (1851); H. de Jager, Het Brielsche Archief (1876), de Brielsche Archieven (1883), de Middeleeuwsche keuren der stad Brielle (Oud-Vaderl. Rechtsbronnen, 1901); Johan Been, Brielsche Gids (1901), Hist. Fragmenten I (1911) en II (1913); talr. artikelen van de Jager en Been in Navorscher, Archief voor Ned. Kerkgesch., Gids, Tweern. Tijdschr., Elsevier; en dr. S. P. Haak, Brielle als vrije en bloeiende handelsstad in de 15de eeuw (Bijdr. Vad. Gesch. en Oudh. 1907),
Inloggen
Log hier in om direct te kunnen beginnen met schrijven.
Favorieten
Wil je dit begrip toevoegen aan je favorieten? Word dan snel vriend van Ensie en geniet van alle voordelen:
- Je eigen Ensie account
- Direct toegang tot alle zoekresultaten
- Volledige advertentievrije website
- Gratis boek cadeau als welkomstgeschenk