Bonnet (Charles), geb. 1720 te Genève, gest. 1793 op zijn landgoed Genthod aan het meer van Genève; studeerde in de rechten, werd echter door het lezen van Swammerdam’s „Bijbel der natuur” en de werken van Réaumur opgewekt zich aan dierkundige onderzoekingen te wijden. Hem dankt de wetenschap verscheidene merkwaardige ontdekkingen; hij bewees, dat bladluizen zich langs ongeslachtelijken weg kunnen voortplanten en deed onderzoekingen over het regeneratievermogen van wormen en insecten, over de ademhaling der insecten en den bouw van den lintworm. Blind geworden op 30-jarigen leeftijd, moest hij zijn mikroskop. werk staken en ging hij zich meer wijden aan wijsgeerige studie. In zijn psychologie (Essai de psych., 1775; Essai analytique sur les facultés de l’âme, 1770) toont B. zich afhankelijk v. Locke en Condillac.
De zinnelijke gewaarwordingen brengt hij in verband met de zenuwprocessen, maar zij bestaan toch in een reactie der ziel op inwerkingen van buiten. Daardoor corrigeerde hij de gewone opvatting van de perceptie als het beschreven-worden eener leege tafel (tabula rasa). De ziel is een onstoffelijke substantie. In zijn werk: La Palingénérie philos. ou idées sur l'état passé et l'état futur des êtres vivants (2 dln. Genève 1769), neemt hij het voortduren der ziel in een weeropgewekt aetherisch lichaam aan en tracht in ’t algemeen zijn mechanische psych. opvattingen (evenals Priestley) met zijn religieus geloof in overeenstemming te brengen, waarom Voltaire hem bespotte, Lavater echter bewonderde. Deze vertaalde een deel van ’t genoemde werk in het Duitsch.
B. heeft grooten invloed gehad op de Duitsche psychologen: Feder, Hissmann, v. Irwing en ook op Platner en Tetens. — Zijn complete werken zijn uitgegeven als Oeuvres complètes d’histoire naturelle et de philosophie, 8 dln. Bern, 1779-83 en 18 dln., 1779-88. Vgl. A. Lemoine, Ch. B. phil. et naturaliste 1850; M. Offner, Die Psych. Ch. B.’s 1893.