Oosthoek encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 06-12-2018

Boedelscheiding

betekenis & definitie

Boedelscheiding - de werkzaamheid, welke verdeeling van een gemeenen boedel ten doel heeft. De verdeeling is het laatste stadium van de scheiding. Veelal gebruikt men beide woorden te zamen en spreekt men van scheiding en deeling. Deze kan volgens twee methoden plaats hebben.

Men kan zoowel de baten als de schulden onder de deelhebbenden verdeelen of men kan eerst tot vereffening (likwidatie) overgaan, om daarna het saldo te verdeelen. In hoofdzaak ligt de eerste methode ten grondslag aan de wettel, regeling der verdeeling van nalatenschappen (artt. 1112—1171 B. W.; zie in het bijz. art. 1146 B. W.), al verzet deze zich niet tegen voldoening, b.v. van dadelijk opeischbare schulden, vóór de sch. en deeling. Deze regeling wordt bij art. 1689 B. W. ook voor ontbinding eener maatschap toepasselijk verklaard; volgens art. 15 K. zou zij ook gelden voor vennootschappen van koophandel, indien niet artt. 32 en 56 K., resp. voor de venn. onder firma en voor de naaml. vennootschap, bepaalde! vereffening voorschreven. Voorafgaande vereffening wil de wet ook bij gebruik van het voorrecht van boedelbeschrijving, welke regeling volgens art. 1702 B.W. ook bij de opheffing van een zedel. lichaam moet worden gevolgd. Voor de verdeeling van Markgronden is eene speciale regeling getroffen bij de wet van 10 Mei 1886, Stb. 104. Art. 1112 B. W. zegt, dat niemand genoodzaakt is in een onverdeelden boedel te blijven. Bij overeenkomst kan men scheiding en deeling ten hoogste voor 5 jaar uitsluiten. Wil een der rechthebbenden niet tot de scheiding medewerken, dan kan van den rechter benoeming van een onzijdig persoon worden gevraagd, die dan de belangen van den nalatige moet voorstaan (1117 B. W.). — Indien alle rechthebbenden op een nalatenschap het vrije beheer over hunne goederen hebben en tegenwoordig zijn, kan de boedelscheiding plaats hebben op de wijze en door middel van zoodanige akte als zij goedvinden (1115 B.W.')1 Anders wordt de boedelscheiding verleden bij akte, ten overstaan van een door partijen verkozen of, in geval van verschil, door de rechtbank benoemden notaris, in tegenwoordigheid en onder goedkeuring van den kantonrechter, die, tot bewijs daarvan, de akte mede-onderteekent (1120 B. W., 695—699 Rv.). Om tot verdeeling te kunnen komen, worden de baten gewaardeerd (1123—1124 B.W.). Daarna wordt, zoo mogelijk bij onderling goedvinden, aan ieder zooveel toegewezen, als met zijn aandeel overeenkomt.

Kunnen partijen zich niet daaromtrent verstaan, dan beslist het lot (1125 B.W!). Ouders en andere bloedverwanten in de opgaande lijn kunnen ook bij testament bepalen, wat aan ieder kind zal worden toegewezen (1167—1171 B.W.), mits zij de bepalingen omtrent het wette! erfdeel in het oog houden. Ieder erfgenaam wordt geacht onmiddellijk te zijn opgevolgd in het hem toebedeelde, zoodat geen der erfgenamen wordt gerekend immer den eigendom van de andere goederen der nalatenschap gehad te hebben (1129 B.W.). Deze bepaling hangt samen met een beginsel, dat vrijwel algemeen als geldend wordt aangenomen, volgens hetwelk b. niet eigendomsovergang inhoudt, maar eene verklaring van hetgeen aan ieder deelhebber in den boedel toekomt, of zooals men het uitdrukt, de scheiding is niet translatif de propriété, maar déclaratif de propriété. In het Rom. Recht gold het tegenovergestelde beginsel.

Dit punt is ook van groot belang met het oog op het al of niet verschuldigd zijn van Mutatierechten. Artt. 1127 en 1128 regelen hetgeen met de boedelpapieren moet geschieden, artt. 1130 en 1131 de vrijwaring, waartoe de doelenden over en weer gehouden zijn. — Zooals gezegd, gaat de wet van de gedachte uit, dat de schulden ook worden gedeeld, d.w.z. ieder deelhebber is in evenredigheid met zijn aandeel voor de schulden aansprakelijk (art. 1146, zie ook art. 1335). Dit kan voor de schuldeischers bezwaarlijk zijn, 1) omdat zij zich voortaan tot meerdere schuldenaren hebben te wenden; 2) omdat de nieuwe schuldenaren misschien minder solide zijn dan de gemeene boedel. Daarom staat de wet den schuldeischers toe de erfgenamen gezamenlijk en ineens, zonder uitdrukking vanhamen of woonplaatsen van elk, mits binnen het jaar na overlijden van den schuldenaar, aan het sterfhuis te dagvaarden (art. 4b Rv.), en kunnen anderzijds de schuldeischers zich tegen scheiding en deeling eener gemeenschap verzetten, zoodat vereffening alsdan aan verdeeling moet voorafgaan (art. 1113, 1114 B.W.). — Eene aangegane b. kan slechts worden vernietigd op grond van 1) dwang; 2) bedrog, door een of meer deelgenooten gepleegd; 3) benadeeling, meer dan een vierde gedeelte bedragende (1158—1166 B.W.). — Akten van scheiding zijn aan een vast registratierecht van 3/20 % onderworpen (art. 7 der wet van 11 Juli 1882, Stb. 92). Is de akte onderhands opgemaakt, zoo moet registratie op straf van dubbel recht binnen 3 maanden geschieden (art. 1 der wet van 16 Juni 1832, Stb. 29).