Bettink (Hendrik Wefers). Als zoon van een bekend Utrechtsch apotheker, den 17den Maart 839 geboren, ontving hij in Utrecht zijne opleiding en verwierf hij op 20-jarigen leeftijd het apothekersdiploma en in 1861 het diploma als handelsessayeur. In 1865 toegelaten tot de academische examens, legde hij reeds in 1866 het candidaatscxamen in de philosophie af. Van de hierdoor verkregen bevoegdheid om onderwijs te geven, maakte W.B. gebruik en doceerde eerst aan een Utrechtsche school de natuurwetenschappen, daarna als leeraar aan de H. B. S. te Sappemeer, waar hij zijn proefschrift uitwerkte, dat hem in 1870 den doctoralen graad deed verwerven.
Kort daarop keerde W. B. naar Utrecht terug, als directeur der H. B. S. met 3-jarigen cursus en leeraar aan de H. B. S. voor meisjes. Bovendien werd hem in 1874 het onderzoek van het lichtgas opgedragen. Intusschen bleef hij door de apotheek van zijn vader nauw verbonden met de artsenijbereidkunde. Na in 1876 belast te zijn met de opleiding der apothekers voor het Ned. Ind. leger, aanvaardde hij den 15en December 1877 het ambt van hoogleeraar aan de Rijks-Universiteit te Utrecht om onderwijs te geven in de pharmacie en verwante vakken.
Niettegenstaande zijne vele ambten en waardigheden, gaf hij zich geheel aan zijne leerlingen en groot is het aantal, dat hij na afloop hunner studiën als vriend en raadsman bleef ter zijde staan. Van regeeringswege werden zijne verdiensten erkend door zijne benoeming tot Ridder in de Orde van den Nederl. Leeuw en tot Officier in de orde van Oranje-Nassau. Geleid door de gedachte, dat lichamelijke ongemakken hem zouden kunnen verhinderen zich verder geheel aan zijn ambt te wijden, achtte hij zich verplicht in 1908 reeds vroeger van zijn werkkring te scheiden dan de wet gebood.