Oosthoek encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 06-12-2018

Behaghel (otto)

betekenis & definitie

Behaghel (otto) - geb. 3 Mei 1854, Duitsch philo loog, in 1883 ord. prof. in de Duitsche taal te Bazel, sinds 1888 te Giessen. B.’s werkzaamheid op Ger manistisch gebied is van groote beteekenis. In 1882 gaf hij Heinrich v. Veldeke’s „Eneide” uit, in’t zelfde jaar ook den Oudsaksischen „Hêliand” (3e dr. 1910) en in 1883 Hebel’s werken. Naast deze meer philolog. werken staan die op grammaticaal gebied.

Hier is in de eerste plaats te wijzen op de voortreffelijke Geschichte der deutschen Sprache in Paul’s Grundriss d. Germ. Phil. (4e aufl. 1916), die zich door een gelukkige combinatie van psy chologische en historische behandeling kenmerkt. Reeds vroeger, in 1886, had B. een populair-weten schappelijk werkje Die deutsche Sprache doen ver schijnen. Merkwaardig is ook de Syntax des Heliand (1897), eene volledige, zeer methodische beschrij ving van den zinsbouw van het Oudsaks. gedicht. Nog zijn te noemen de verhandeling Schriftsprache und Mundart (1896), en de „rectoratsrede” van 1906 Bewusstes und Unbewusstes im dichterischen Schaf fen, die aansluit aan B.’s uitvoerig artikel Zur Tech nik der mittelhochdeutschen Dichtung in het 30e deel der Beiträge z. Gesch. d. d. Spr. u. Lit., waarvan B. een vast medewerker is. Van 1888—1892 was B. redacteur van het tijdschr. „Germania”; in 1880 richtte hij met F. Neumann het Literaturblatt f. German, und Roman. Philologie op, waarvan hij nog steeds de redacteur voor het Germanist, gedeelte is.

< >