Bar (karl ludwig von)

betekenis & definitie

Bar (karl ludwig von) - Duitsch rechtsgeleerde, geb. 1836, overl. 20 Aug. 1913, studeerde te Göttingen en Berlijn, werd in 1866 buitengewoon hoogleeraar te Göttingen, en in datzelfde jaar gewoon hoogleeraar te Rostock, 1868 in Breslau, 1879 in Göttingen; was van 1890-1893 lid van den Duitschen rijksdag. Zijne beteekenis ligt vooral op het gebied van het strafrecht en van het internationaal recht. Hij schreef: Das internationale Privatund Strafrecht (1862), later, wat het privaatrecht betreft, opnieuw in: Theorie und Praxis des internationalen Privatrechts (1889); Recht und Beweis im Geschwornen-gericht (1865); Das Beweisurteil des germanischen Prozesses; Recht und Beweis im Zivilprozesz (1867); Die Grundlagen des Strafrechts (1869); Die Lehre vom Kausalzusammenhang im Rechte (1871); Das hannoversche Hypothekenrecht (1871); Handbuvh des deutschen Strafrechts (dl. 1, 1882); Der Staat und die Katholische Kirche in Preuszen (1883); Das deutsche Zivilprozeszrecht in den Grundzügen systematisch dargestellt (2 dl. 1890); Lehrbuch des internationalen Privatund Strafrechts (1892); Gesetz und Schuld im Strafrecht (3 dl., 1906-’09).