Babisme - De leer der Bâbis of volgelingen van den Bib. De Bab schijnt als zijn opvolger als hoofd der Babis aangewezen te hebben Mirza Jahja, die den naam aannam van Sobh-i-Ezel (Dageraad der eeuwigheid) en gelukkig aan de vervolging in Perzië ontsnapte op Turksch grondgebied. Hij leefde daar elf of twaalf jaar te Bagdad, totdat de Turksche regeering op de vertoogen der Perzische hem en zijn halfbroeder Mirza Hosain Ali, gewoonlijk Bahâ oellah genoemd, naar Adrianopel verbande, 1864 Hier ontstond tusschen beiden oneenigheid, daar Bahâ oellah in 1866 of 1867 voor zich zelf aanspraak maakte op den titel van den door goddelijke openbaring aangewezen leider, terwijl de B. slechts diens voorlooper zoude geweest zijn. De onrust, die deze pretentie onder de Babis verwekte, bewoog de Turksche regeering beide te scheiden en Sobh-i-Ezel te verbannen naar Cyprus en Bahâ oellah naar Akka in Syrië.
Weldra bleek de laatstgenoemde den meesten aanhang te vinden en stond hij aan het hoofd der Babis, die van nu af beter Bahaïs genoemd worden. Want hij week in menig opzicht van de leer van den B. af en wendde zich in zijne prediking en in zijne geschriften niet meer uitsluitend tot de Mohammedanen, maar tot de geheele wereld, door den hoofdnadruk te leggen op de ethische beginselen, die immers aan de voornaamste godsdienstvormen gemeen zijn. Zijne leer vond daarom ook ingang in Amerika evenals te Parijs, waar Ibrahim George Khairalla (zie diens werk Baha ullah, The glory of God Chicago 1900) en Hippolyte Dreyfus (Le livre de la certitude Paris 1904) ijverig daarvoor propaganda maakten. Bahâ oellah stierf 1892 en werd als hoofd der Bahaïs opgevolgd door zijn zoon Abbâs Efendi, die evenals zijn vader te Akka verblijf houdt en door zijne aanhangers ook wel Abdoel-Behä genoemd wordt. Vg. L. Clifford Bamey, Abdoul Béha, Les leçons de St. Jean d’Acre, Paris 1908.
Litteratuur: de Gobineau, Les religions et les philosophies dans 1’Asie centrale, Paris 1866; E. G. Browne, A travellers narrative — to illustrate the episode of the Bab. Cambridge 1891 ; Dez., The new history of the Bab. Cambr. 1893; H. Roemer, Die Bäbi-Behäi. Die jüngste muh. sekte. Potsdam 1912.