Oosthoek encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 17-01-2019

Ardennen

betekenis & definitie

Ardennen - De Ardennen vormen het Westelijkste deel van het Leisteengebergte van den Rijn en kunnen als de voortzetting van den Eifel beschouwd worden. Zij hellen naar het N. af, waar het Sambre-Maasdal de begrenzing vormt. Naar het Z. gaan de A. over in het Lotharingsche terrassenland. Zij vormen een hoogvlakte, waarin de rivieren diepe dalen uitgeschuurd hebben.

De hoogste deelen liggen bij de Duitsche grens; het Belgische triangulatiepunt, de Baraque Michel, ten Z.O. van Verviers, ligt op 675 M. Hier vormt het Hohe Venn, evenals Zuidelijker de Hautes Fagnes (bij Bastogne) een hooggelegen, nagenoeg niet door rivierdalen ingesneden gebied, waar door de onvoldoende afwatering veenvorming heeft plaats gehad. Deze veen- en heidegebieden met ruw klimaat zijn de onvruchtbaarste deelen der A. De A. bestaan uit oude gesteentelagen, die in hoofdzaak een West-Oostelijke streklnng hebben, naar ’t O. overgaande in N.-O. strekking. De meest bekende grotten van België (grotten van Han, Lesse, Rochefort, Remouchamps, enz.) hebben haar ontstaan te danken aan de aanwezigheid van een bank oudere, devonische kalk. Evenwel ook de carboonkalklagen, die in het geologische bekken van Dinant met leien afwisselen, zijn rijk aan grotten en holen. De verweeringslaag, Ardennenleem, die het gesteente bedekt, maakt de „Hautes” Ardennes vrij vruchtbaar. In de hoogere deelen wordt veel bosch (voornamelijk eiken en beuken) gevonden (b.v. bij St. Hubert); 1/3 deel der A. is met bosch bedekt; als gevolg hiervan talrijke houtzagerijen, ook klompenfabricage. In de lagere deelen treden landbouw en veeteelt meer op den voorgrond.

De dichtheid van bevolking is in de „Hautes Ardennes” het geringst van geheel België. Ten N. van dit gebied ligt ten Z. van de Sambre-Maas een breede, lagere gordel van ± 300 M. hoogte. Hiertoe behooren de landschappen Fagne en Marlagne (Westelijk van het Z-N. loopende Maasdal), Famenne en Condroz (Oostelijk van de Maas) en het land van Herve (ten N.O. van Luik). De grond is hier over het algemeen niet zeer vruchtbaar, vooral in Fagne en Famenne, waar slechts haver en gerst verbouwd wordt. In het zachtgolvende land van Herve is veel weiland (ook ooftteelt). De Condroz (genoemd naar het Gallische volk der Condrusiërs) is met zijn armen bodem, het best voor haverbouw en weiland geschikt; voor de Condroz zijn de 30—40 M. hooge zandsteenruggen karakteristiek. De Maas, de hoofdrivier der A. doorbreekt deze tusschen Mézières en Namen in een Z.-N. gericht, ± 90 M. diep ingesneden, kronkelend dal; de op vele plaatsen loodrecht oprijzende rotswanden laten hier en daar plaats voor schilderachtig gelegen dorpen en stadjes. Nabij Namen de Sambre opgenomen te hebben, buigt de Maas zich naar het Oosten en vormt tot Luik de Noordgrens van het bergland.

Door den aanleg van stuwenensluizen is de Maas,in België voor schepen met niet te grooten diepgang, bevaarbaar gemaakt. De rechterzijrivieren van de Maas — de zeer sterk kronkelende Semois, de Lesse, de Ourthe met hare zijrivieren Amblève en Vesdre, die zich bij Luik met de Maas vereenigt — vormen met hare diep ingesneden dalen de grootste aantrekkelijkheid van het Ardennenlandschap. Uit economisch oogpunt is dit van belang door het vreemdelingenverkeer. Ook wordt de waterkracht der rivieren vaak voor industriedoeleinden gebruikt. Vooral langs de dalen zijn veel steengroeven; de kalksteenlagen leveren hier en daar zoogen. marmer; bekend is b.v. het zwarte marmer van Dinant (zie voor steenkool en ijzer onder België en onder Lotharingen). Litteratuur: Jean d’Ardenne, L’Ardenne (Brussel: 1895 —96); E. v. d. Broeck, E. A. Martel et E. Rahir, Les Cavernes et les Rivières souterraines de Belgique (Brussel 1910); E. Rahir, Le Pays de la Meuse (Brussel 1900). Zie verder BELGIË.

< >