Antonello - da Messina (A. di Giovanni degli Antonj.), Siciliaansch schilder, geb. omstreeks 1430 te Messina, gest. 1479 aldaar. Hij beschilderde reeds 1457 een banier met wapens voor de stad Reggio, na er te voren een dergelijke voor Messina geschilderd te hebben; hij had dus een werkplaats, waarin, als in zoo vele werkplaatsen van schilders uit dezen tijd, nog andere dingen dan schilderijen werden gemaakt en versierd. In 1460 is hij in Calabrië geweest, van 1461-65 weer te Messina, waar hij ook 1473-74 verblijf hield, 1475 wordt hij in Venetië vermeld, vervolgens te Milaan, 1476 was hij echter te Messina terug. A. is een schilder van groote historische beteekenis, omdat hij, waarschijnlijk in zijn jeugd te Napels, een grondige kennis had verworven van het werk of tenminste van de werkwijze der Z.-Nederlandsche schilders, die daar persoonlijk hun invloed hadden uitgeoefend of er werken heengezonden hadden. — Met deze kennis gewapend, heeft hij naar ’t schijnt eenigen invloed gehad op de Venetiaansche kunst en is derhalve te beschouwen als een bemiddelaar tusschen de schilderkunst van het Noorden en die van Italië.
Deze bijzondere plaats v. A. in de geschiedenis der, vóór zijn tijd geheel onder vreemden invloed staande, Z.-Italiaansche kunst heeft reeds vroeg tot opgesmukte verhalen geleid. Vasari vertelde van hem, dat hij in de Nederlandsche gewesten was geweest en het daar geleerde had overgebracht, tevens daarmee de olieverf-techniek in Italië invoerende. Van al deze verhalen is niets wààr of althans niets bewijsbaar gebleken. Men moet echter in het oog houden, dat er geenerlei gegevens over acht jaar van A.’s leven bestaan. Gronau, L. Venturi e. a. hebben gedeeltelijk uit de oorkonden, gedeeltelijk door stijlkritiek een nieuw beeld van A. geteekend, waarbij zijn verhouding als tusschenpersoon voor Noord en Zuid wordt beperkt tot het bovengezegde en waardoor wordt aangetoond, dat A. wel in Venetië zekeren invloed onderging, doch van zijn kant slechts een betrekkelijk kleine groep schilders (niet Giovanni Bellini) tot zijn gedeeltelijke navolgers heeft kunnen stempelen (Cima da Conegliano). A. is in hoofdzaak portretschilder en zijn werk kenmerkt zich, gedurende de verschillende periodes van zijn leven, door eigenschappen, die inderdaad zeer aan Nederlandsche voorbeelden (Memling) doen denken, terwijl hij toch als Italiaan in zijn grootere composities meer hecht aan den helderen rhytmischen bouw, dien hij soms, tot op het nuchtere af, laat zien (Kruisigingen te Antwerpen en te Londen). Ook voor zijn figuren, vooral voor zijn naakte, zocht hij een eigenaardig cylindrisch schema toe te passen (Sebastiaan, Dresden). A.’s portretten blijven soms iets levenloos en straks houden, ondanks den door hem gewoonlijk aan de geschilderde koppen verleenden scherpen blik.
Hij pleegt n.l. wit en pupil van de oogen zóó te draaien, dat de persoon ergens anders heen schijnt te kijken, dan waarheen de geheele kop, de neus dus, gericht is. Dit geeft iets levends, maar soms ook iets geforceerds. Het vroegste werk uit den tijd, waarin A. zijn stukken gedateerd heeft, zijn: Zegenende Christus, Londen Nat. Gall. (1465), duidelijk onder Nederlandschen invloed; van 1473 is de Madonna del Rosario, met den heil. Gregorius en Benedictus en de Annuntiatie op de deuren (Messina, museum), ook nog geheel Nederlandsch; (1474) portret, (Berlijn Kais. Friedr. Mus.). Van 1475 af vertoont zich dan de invloed der oudere Venetiaansche schilderkunst, die vooral blijkt in een der beste portretten, die A. schilderde, den z.g. Condottiere te Parijs, Louvre (1475), zeer kras in de realistische behandeling van den wreeden kop met het lidteeken, maar wat betreft de wijze van plaatsing, van het kader en het koloriet geheel Venetiaansch-Italiaansch. — Het vroeger zeer beroemde groote werk van A. te Venetië: het altaar met de Madonna v. d. Sasciano, bestaat helaas niet meer (1475). Uit dit jaar en uit 1477 dateeren de bovengenoemde kruisigingen te Antwerpen en te Londen — Onder de latere portretten zijn nog te noemen een beeltenis van een man in de verzameling Trivulzio (1476) en een dergelijk veel minder goed uit het Castello Sforzesco (beide uit den Milaneeschen tijd).
Van de niet gemerkte, maar aan A. toegeschreven werken dienen te worden genoemd: de hl. Hieronymus in zijn studeervertrek (men heeft de lokaliteit als een typisch Spaansche herkend en daaruit zelfs een niet te bewijzen reis naar Spanje willen afleiden), sterk onder den invloed van Jacopo Bellini; de kl. Sebastiaan, Mus. te Dresden, waarschijnlijk uit A.’s laatsten tijd, waarin de invloed van Mantegna en Ercole Roberti is te bespeuren. De boodschap van Maria te München, portretten, in de coll. Liechtenstein te Weenen en andere te Pavia, Londen en Bergamo. Onder de werken van zijn, dikwijls met hem verwarde, navolgers behooren: de Hl. Sebastiaan, ten halven lijve, in de Galleria Crespi te Milaan e.a. in de Musea te Bergamo, Berlijn en Frankfort. Zie voor de litteratuur L. Venturi’s artikel in Thieme-Beckers Künstlerlexikon; L. Venturi, Le Origini della Pittura Veneziana; verder G. Gronau, Die Quellen der Biographie des A. d. M. (in het Repertorium f. Kunstwissenschaft XX. 347).