Ambon - (officieele naam Amboina, door de Portugeezen gegeven; de indeeling der res. is onder Amboina opgegeven), 1) eiland in de Bandazee, ten O. van Boeroe en ten Z. van Ceram’s Westpunt, zich uitstrekkende van 3° 28' tot 3° 48' Z.B. en van 127° 58' tot 128° 26' O.L., met een oppervlakte van 683 K.M.2 Het eiland bestaat uit twee schiereilanden, verbonden door de op het smalste gedeelte 1 K.M. breede landengte van Bagoeala of Passo; het schiereiland ten N. dezer landengte heet Hitoe, dat ten Z. Lahi-Timor of Leitimor; de doorgraving dezer landengte is van 1783 tot 1787 onder gouverneur Padbrugge beproefd geworden, doch gestaakt en niet hervat; tusschen beide schiereilanden strekt zich de breede baai van A. uit, waaraan de gelijknamige hoofdplaats van de afd. is gelegen. Hitoe, dat veel grooter is dan Leitimor, bevat den hoogsten top van het eiland, den door Prof. Martin op 1300 M. geschatten Salhoetoe, verder den Latoea en den Wawani, ongeveer 900 M. hoog; het bergland van Hitoe is met zware bosschen bedekt. Van veel minder beteekenis is het gebergte op Leitimor; de hoogste top, de Hori, is slechts ± 550 M. hoog en ligt in ’t Z.O. der stad A.; de kuststreek van L. is niet zoo boschrijk als H. en vooral aan den Z. W.lijken top v. L. krijgen grasvelden de overhand; dikwijls ontbreken die ook en vertoont zich een kale, roodbruingekleurde bodem.
De natuur op A. is indrukwekkend; de heuvelen en dalen zijn met bosschen bedekt, bevolkt door een groote verscheidenheid van vogelsoorten. De bodem, saamgesteld uit lagen graniet en kalk, is met een laag roode vette aarde bedekt en ongemeen vruchtbaar. De heuvelachtige gesteldheid van het eiland bemoeilijkt het aanleggen van wegen, en hoewel uit de heuvelketens vele grootere en kleinere wateren ontspringen, is geen dezer bevaarbaar; op weinige punten in den archipel is de regenval zoo enorm als op A. De voorn. voortbrengselen zijn kruidnagelen, nootmuskaat, cacao, koffie, klapperboomen en sago; visch wordt in overvloed langs de kusten gevangen. A. en de omliggende eilanden werden in 1511 door de Portugeezen ontdekt en 16 jaar later door hen tot eene Portugeesche bezitting verklaard. In 1607 kwam het eiland in de macht der Nederlanders; in 1612 vestigde de Engelsche Oost-Indische Compagnie hier eene kolonie, welke in 1622 door de Nederlanders onder groote wreedheden geheel werd uitgeroeid, waarover later door Cromwell wraak werd genomen. A. viel in 1796 den Engelschen in handen, werd echter bij den vrede van Amiens aan Nederland teruggegeven; nogmaals maakten zij er zich meester van in 1810 en behielden het tot 1817. 13 Maart 1850 werd het eiland door een verschrikkelijke aardbeving en daarna door epidemische ziekten geteisterd; op 6 Januari 1898 werd de hoofdplaats A. door een hevige aardbeving bijna geheel in puin gelegd. Zie MOLUKKEN en voor de bewoners AMBONNEEZEN.
2) Hoofdplaats der gelijkn. residentie, afd. en onderafd.; de oude stad, die door de aardbeving van 6 Januari 1898 bijna geheel verwoest werd, lag op ’t schiereiland Leitimor (zie boven), was regelmatig gebouwd met zindelijke en ruime straten; zeer vele huizen waren geheel van steen gebouwd, terwijl in het oudste deel der stad de huizen aan elkaar stonden. Het fraaiste deel der stad was de omgeving van het residentshuis, dat den naam Batoe Gadjah (olifantssteen) droeg, naar een bron, tot badplaats ingericht, waar een oude, uit steen gehouwen, olifant te zien was; het fort Victoria, in 1580 door de Portugeezen gesticht, werd hun in 1607 door de Hollanders ontnomen en in NieuwVictoria herdoopt; in 1786 werd het verbouwd. Na de verwoesting der stad in 1898 werd zij op dezelfde plaats bijna geheel nieuw herbouwd. De Gouvernementsgebouwen waren omstreeks 1902 weder alle nagenoeg herbouwd; met de particuliere gebouwen ging dit langzamer, zoodat omstreeks 1910 nog veel bouwvallen aanwezig waren. Bij den rechteringang van de baai van A. is thans een station voor draadlooze telegrafie gevestigd; een weg van± 18 K.M. verbindt dit met de stad, waar wegens toenemenden handel en verkeer, het wegennet is verbeterd; een paar .parken zijn aangelegd. Voor het innemen van kolen en water voor de Marineschepen werd een zeesteiger gebouwd; verder kolenloodsen en een waterleiding, terwijl een ontwerp voor een uitbreiding van de haveninrichting te A. werd ingediend.