Albert nyanza of albert meer - een der bronmeren van den Nijl, in een inzinking, zooals er vele in het Oosten van Centraal-Afrika voorkomen. Het is 225 K.M. lang, 60 K.M. breed en heeft een oppervlakte van 4500 K.M2. In het W. grenst het meer aan den steilen rand van een ruim 1000 M. hoog plateau,terwijl in het Oosten zich eerst wel een vlakke en zandige oever voordoet, maar deze spoedig gevolgd wordt door een eveneens steilen plateaurand, terwijl de waterspiegel van het meer op slechts 680 M. hoogte ligt. De talrijke riviertjes, die van O. en W. naar het meer stroomen, verlaten het plateau in hooge watervallen.
In, het Z.O. b.v. de Msisisi met de 46 M. hooge Noemba-waterval en de Hoima met een waterval van ruim 300 M. hoogte. Alle zijn zeer waterrijk, daar in het equatoriale gebied veel regen valt. De hoofdrivier, welke het meer voedt, de Semliki, die uit het Z. O. komt, heeft wel een sterk verval maar geen waterval. Haar delta in het meer is zóó dicht met waterplanten begroeid, dat de riviermonding geheel aan het oog van den reiziger is onttrokken. In het N. vloeit het water langs de Bahr-el-Dsjebel (WitteNijl) af. Wanneer we in aanmerking nemen, dat op korten afstand van de plaats, waar de Bahr-el-Dsjebel uitbet meer komt, de Victoria-Nijl, welke de afvloeiing is van het reusachtige Victoria-meer, er in komt, en dat bovendien de Semliki het water aanvoert van het Zuidwaarts gelegen Albert-Edward-meer, dan is het duidelijk, dat het Albert Nyanza genoemd moet worden een van de belangrijkste waterreservoirs van den Nijl.
Op hun tocht langs den Nijl van af het Victoria Meer in 1862, hoorden de Engelsche ontdekkingsreizigers Speke en Grant van het bestaan van dit tweede Nijlmeer. Ze hebben het echter niet gezien. Samuel Baker, die hun te gemoet gereisd was en ze te Gondskoro ontmoette, heeft daarop het A. ontdekt in Jan. 1864. Hij benoemde het naar den 3 jaar tevoren gestorven prins Albert, gemaal van koningin Victoria. Bij de inlanders heet het Mwoetan Nsige.