Alaska - territorium van de Vereenigde Staten van Noord-Amerika, dat den N.-W.-hoek van Amerika inneemt. Met de bijbehoorende eilanden (Alexander- en Kadiakeil., Aleoeten, en eilanden in de Beringzee) beslaat het een oppervlakte van bijna 11/2 millioen K.M2., bewoond door nog geen 100.000 menschen. Hoofdstad is Sitka op het Baranoweiland in het Z. met niet meer dan 160 blanke en 900 inlandsche bewoners. Grootste stad is Nome aan de Beringstraat met 12.000 inwoners.
Daarop volgen: Skagway (1.800), Yuneau (1.300), Fairbanks (3.500), Valdez (1.100), Ketchikan (1.000) en Cordova (800). A. wordt direkt bestuurd van uit Washington; de gouverneur wordt voor den tijd van 4 jaar door den president van de Ver. St. benoemd. Vertegenwoordigers in het parlement heeft het niet, evenmin een constitutie. — De kozak Gwosdow was de eerste Europeaan, die A. betrad (1730). Rusland nam het ontdekte land in bezit en in 1799 wist de Russisch-Amerikaansche pelscompagnie de jacht op pelsdieren te monopoliseeren. Voor een som van 71/2 millioen dollars ging A. 30 Maart 1867 aan de Ver. St. over.—A. is te verdeelen in 1) een centraal plateau, 2) een Zuidelijk gedeelte, 3) een Noordelijk gedeelte.
Het Z. wordt grootendeels ingenomen door de Rocky Mountains. Als een gigantische muur staan de reusachtige, met sneeuw en ijs bedekte steenmassa’s aan den Stillen Oceaan en verheffen zich in den Mt. Mac-Kinley (6250M.) tot den hoogsten berg van geheel Noord-Amerika. Steil uit de zee verrijst plotseling de Mt. Elias tot 5500 M. hoogte. Een ontelbaar aantal fjorden dringt echter diep het land binnen, en vanuit de langste, het Lynnkanaal, gelegen in de kniebocht, waar de kust van N. naar W. ombuigt, is het mogelijk in één dag de bergketen te passeeren. Duizenden gelukzoekers zijn hier langs over den 1000 M. hoogen Chilkoot-pas getrokken, zwaar beladen, zelf al hun bagage torsend om zoo de bronrivieren van de Yoekon te bereiken. Maanden lang moesten velen in tenten verblijven, wachtende tot het mogelijk was, over den besneeuwden pas heen te trekken.
Thans voert de trein reizigers in korten tijd over dit zoo berucht geworden gedeelte van A. Aan den voet van den Mt. Elias bevindt zich de beroemde Malaspina-gletsjer. Deze ontstaat in de vlakte uit de vereeniging van talrijke gletsjers, die van den Mt. Elias naar beneden komen. Den afstand van den voet tot den oorsprong schat men op 40 K.M., de breedte bedraagt aan het einde nog 120 K.M., zoodat deze ééne gletsjer ongeveer zoo groot is, als alle Alpen-gletsjers te zamen (± 3800 K.M2.) Tot aan de kust stuwt hij zijn ijsmassa voort, waar hij afbreekt tot een muur van 100 M. hoogte, die door de golven bespoeld wordt. Geheele rivieren komen daar uit tunnelvormige openingen te voorschijn en voeren zooveel puin mede, dat zij een delta in den Oceaan hebben gevormd. Er ligt bovendien zooveel puin op den gletsjer, dat geheele wouden erop hebben kunnen wortelschieten. Alsof deze streek nog niet indrukwekkend genoeg ware, heeft het vulkanisme de grootschheid nog verhoogd.
Reusachtige vulkanen zijn in het gebergte ontstaan, waarvan de Mt. Wrangell (± 5000 M.) de hoogste is. Hierbij sluiten de O.-W. loopende Alaskabergen aan, die eindigen in den Iljaminsk, een bijna 3700 M. hoogen vulkaan, die in den herfst van 1883 nog een heftige uitbarsting vertoonde. Hier begint het meer dan 1000 K.M. lange A. schiereiland, dat in de eilanden der Aleoeten zijn voortzetting vindt. Door de Russen werd het langen tijd als een eiland beschouwd, hetgeen zeer begrijpelijk is, wanneer men in aanmerking neemt, dat in het O. de Cookstraat, in het W. de Bristol-baai ver naar binnen gaan. De smalle landverbinding wordt nog verkleind door het Iljaminsk en Clark-meer. Kapitein Cook heeft aan deze onjuiste voorstelling een einde gemaakt. Als klimaat-scheiding is het schiereiland van groot belang, de gunstige, verwarmende invloed van den Grooten Oceaan houdt hier op, de ijzige koude van de Beringzee krijgt de overhand.
In de Beringzee liggen de Pribilof-, Nunivak-, Sint Mattheus- en Sint Laurens-eilanden, welke alle tot A. behooren. Een groot schiereiland, ingesloten tusschen de Kotzebue- en Norton-baai, nadert Azië zoo dicht, dat voor de Beringstraat tusschen Kaap Prince of Wales en de Oostkaap van Azië slechts 17 uren gaans breedte overblijft. De Noordelijkste punt van A. is Kaap Barrow (71° 24° N.B.). Het centrale landschap is een 400 K.M. breed plateau, dat zich alleen op de grens van Canada tot ongeveer 1000 M. boven het zeeniveau verheft. In het overige gedeelte komen geen domineerende bergen voor; het heeft het karakter van een vlakte, waarin de rivieren zich diepe dalen hebben uitgeslepen, voornamelijk de Yoekon en zijn zijstroomen. Uit de eigenaardige landschapsvormen, het ontbreken van moreenen, en het voorkomen van zulke dikke veenlagen, dat deze moeilijk in den betrekkelijk korten tijd, die sedert den ijstijd verloopen is, kunnen gevormd zijn, leidt men af, dat het toch zoo koude A. in den ijstijd niet met gletsjers overdektgeweest is. Een uitlooper van het Rotsgebergte, de zoogenaamde Endicottbergen, met steile toppen van meer dan 2000 M., scheidt de hoogvlakte af van de smalle, maar woeste kust der Noordelijke Ijszee.
De grens met Canada heeft vaak aanleiding gegeven tot verwikkelingen met Engeland. Ze is thans vastgesteld en loopt langs den 141sten meridiaan, behalve in het Z., waar zij van den Mt. Elias af tot het Portlandkanaal op 55° N.Br. loopt op 10 zeemijlen afstand van de kust. Sedert 1907 is een commissie door de Ver. St. benoemd en een door Canada, die belast zijn met de afbakening van de grens. In 1915 kwam het plaatsen der grensteekens, zuilen van alluminiumbrons op voetstukken van beton, gereed.
Klimaat. Het klimaat van A. is over ’t algemeen zeer ruw en koud. De Z.kust, grenzende aan den Grooten Oceaan, staat door de Z.W. winden onder invloed van de Koero-Sjiwo, een warmen zeestroom, die de winters minder koud doet zijn en den regenval verhoogt; die dus een zegen voor het land is, zooals de Golfstroom voor West-Europa. De Januari-temperatuur van Kadiak (— 0,3°) is zelfs nog hooger dan die van Kopenhagen (— 0,4°). De kusten van de koude Beringzee, zijn er veel minder gunstig aan toe. Point Barrow heeft een gemiddelde temperatuur van —14° en ’s winters is’t er zelfs vaak—47°. Alleen van Juni tot September is het vrij van sneeuw en dan nog maken ijskoude regens en ruwe winden het jaargetijde zeer onaangenaam. Nergens bieden wouden eenige beschutting, zelfs brandhout ontbreekt den reiziger menigmaal. De kust langs de Noordelijke Ijszee, is een deel van den breeden gordel der toendra’s, welke deze zee in Europa, Azië en Amerika omgeeft.
Het binnenland van A. heeft een klimaat met een kontinentaal karakter. De winter is buitengewoon lang en streng. Van October tot Mei is de Yoekon dichtgevroren; temperaturen van —62° zijn te Klondike op de breedte van Drontheim waargenomen. Niettegenstaande deze strenge winters is het klimaat minder onaangenaam dan in die landen, waar de koude geringer is, doch de vochtigheid grooter. Doordat de neerslag in het binnenland meestal nog geen 500 m.M. per jaar bedraagt, is zelfs in de koudste maanden het reizen met hondensleden mogelijk, zoo lang het tenminste niet stormt. Bovendien bieden de uitgestrekte wouden een uitstekende beschutting. De zomer is echter verreweg het beste jaargetijde voor het binnenland van A. Wel is de warmte niet gelijkmatig en komen zulke temperatuurschommelingen voor, dat op een en denzelfden dag men achtereenvolgens in den herfst, winter, lente en zomer denkt te zijn, maar gemiddeld heeft Juli hier toch 14,5°; bij dag kan de temperatuur tot 29° stijgen.
Bevolking. De menschen, die het gewaagd hebben in deze barre streken hun tenten op te slaan, behooren in hoofdzaak tot de groote groep van volken, die langs een groot deel van de Noordelijke Ijszee wonen, en die men samenvat onder den naam van Eskimo’s; zij zelf noemen zich Inoeit d.i. „menschen” en behooren tot 2 groepen, namelijk de Mackenzie-Eskimo’s, die zich naar het Westen hebben uitgebreid tot aan Kaap Barrow, maar waarvan slechts weinig bekend is, en de Alaskagroep, die in 13—15 stammetjes is verdeeld, welke in het geheel slechts 16.000 menschen omvatten en het W., de kust en de eilanden bewonen. Prachtig hebben deze menschen hun geheele maatschappij en levenswijze weten aan te passen aan de verschrikkingen van hun land en met een bewonderenswaardige scherpzinnigheid hebben zij partij weten te trekken van de toch zoo spaarzame gaven der natuur, ’s Winters loert de man bij een gat in het ijs op robben, die hij naar zich toe weet te lokken; in het voorjaar jaagt hij ze na op het ijs langs de kust; ’s zomers weet hij in zijn kajak (een met huiden van zeehonden overtrokken boot voor één persoon) de walrussen onhoorbaar te naderen, of achtervolgt hij de in het wild levende rendieren; met schier onfeilbare zekerheid slingert hij zijn harpoen. Zijn huis bouwt hij van hout, overdekt met aarde, en om de koude buiten te houden is een lange gang onder den grond gemaakt, die toegang tot het huis verleent. Communistische verhoudingen maken het gemakkelijker den langen wintertijd door te komen. De Alaska-volken hebben meer voorwerpen van beschaving dan de meeste andere Eskimo’s.
Waarschijnlijk leerden zij die kennen van Aziatische en Indiaansche stammen. De eersten zijn de Aleoeten, waarvan er slechts weinigen op Alaska wonen, de tweeden behooren tot de Athabasken, ook wel Tinneh of Déné genoemd. Zij hebben eenmaal groote gedeelten van A. tot de kust toe bewoond, maar zijn door de Eskimo’s naar het onherbergzame binnenland teruggedrongen. Weinig is nog van hen bekend. Waarschijnlijk wordt de vrouw hier nog door roof verkregen en hebben ook twee-gevechten tusschen de mannen plaats om haar bezit.
Economische toestand. De kust van den Grooten Oceaan heeft reusachtige wouden van naaldboomen met enkele soorten van loofboomen gemengd. Alleen langs de Beringzee maken koude winden den boomgroei onmogelijk. Op 64° N.B. bereiken de boomen nog een hoogte van 30 M. en een doorsnede van 1 M., maar ten N. daarvan neemt de groeikracht steeds meer af, totdat ook in het arctisch gebied de woudlooze streken de overhand verkrijgen. In het geheel zijn 48.000 K.M2. met bosch bedekt, die vrij wat hout leveren. Belangrijker zijn de omringende zeeën. De robbenvangst, voornamelijk op de Pribilof-eilanden bedreven, is verpacht aan een Amerikaansche maatschappij ; Indianen en Eskimo’s, in hun kano’s gezeten, vangen er veel. Zalm wordt jaarlijks voor een waarde van ± 20 millioen gulden gevangen, en 55 etablissementen houden zich bezig met het inmaken, 12 alleen met het zouten van de reusachtige hoeveelheden zalm.
Een overvloed van heilbot, kabeljauw en haring wordt bovendien gevangen en een enkele maal ook nog walvisschen. Landbouw en veeteelt beteekenen weinig; uit Siberië zijn door zendelingen rendieren naar A. overgebracht. De groote rijkdom van het land ligt in de mineralen. Van het meeste belang is het goud. Het wordt aangetroffen zoowel als erts, als in gedegen toestand. De Threadwellmijn aan de Z.-O. kust behoort tot de mijnen met de grootste productie op aarde; het goud wordt hier dicht aan de oppervlakte gevonden. Een tweede veld ligt bij Kaap Nome aan de Beringstraat, terwijl ook in de Yoekon en verder op vele andere, verspreide plaatsen goud wordt gevonden. De totale opbrengst bedroeg ruim 60 millioen gulden.
Bovendien delft men koper, zilver, lood, tin (bij kaap Prins van Wales) en andere metalen. De handel is hoofdzakelijk in handen van de Vereen. St. en richt zich voornamelijk naar de steden aan de Puget Sound (Seattle in den staat Washington) en naar San Francisco. Er zijn reeds veel spoorwegen aangelegd o.a. van Skagway naar White Horse over den genoemden Chilkoot-pas, grootendeels op Canadeesch gebied; de Tanama-lijn, die Chena, Fairbanks en Vault Creek verbindt (de Tanama is een rechter zijrivier van de Yoekon), en bovendien een lijn van Nome naar Shelton en eenige kleinere, terwijl veel lijnen in aanleg zijn. De ontwikkeling van het moderne mijnbouw-bedrijf veroorzaakte niet alleen, dat zich een blanke bevolking in A. kwam vestigen, die sterker in aantal werd (± 65.000) dan de eigenlijke bewoners (± 25.000), maar dat zich ook ruim 3000 Chineezen, en bovendien Japanners en Hindoe’s kwamen vestigen.
De ontwikkeling der inlanders is door de overheid ter hand genomen. Op 30 Juni 1913 waren voor de bevolking reeds 77 scholen opgericht, die door 3600 kinderen werden bezocht. De onderwijzers houden zich geregeld bezig met het onderricht der volwassenen op geestelijk en practisch gebied, zoodat iedere school het sociale centrum vormt van haar omgeving. De inboorlingen kunnen zich daar bekwamen in allerlei handwerk; ook de wouwen worden onderwezen in huiselijke en sociale kundigheden. De rendierteelt wordt bevorderd; maatregelen worden genomen tegen den omslachtigen en te duren tusschenhandel; de opbrengst van de jacht kan door bemiddeling van coöperatieve magazijnen rechtstreeks aan de regeering werden verkocht.
Litteratuur: Commercial Alaska, in de „Monthly Summary of Commerce and Finance of the U.S.” Report on Education in Alaska; M. Baker, Geographical Dictionary of Alaska; M. Bruce, Alaska, lts history, resources, etc.; A. Higginson, Alaska, the Great Country.